metropolis m

De apocalyps van Agamben

De uitzonderingstoestand is een machtsmiddel geworden dat zich steeds meer manifesteert als het dominante paradigma van de regering.

In de nasleep van de aanvallen op New York en Madrid maakt het boek State of Exception het mogelijk om een politiek begrip te vormen van hoe regeringen de wet permanent opschorten en de uitzonderingstoestand institutionaliseren.

In hoog tempo worden de Europese metropolen betrokken bij het oefenen van een hoogbeveiligde manier van leven.

De Italiaanse filosoof Giorgio Agamben blijft met zijn boeken de gemoederen beroeren. Nadat Arie Altena eerder al de boeken Homo Sacer en The Coming Community besprak (METROPOLIS M, no.5, 2003), is het nu de beurt aan de Duitse kunstcriticus Marius Babias. In het kader van de reeks over favoriete theorie koos hij het nieuwste boek van Agamben uit, getiteld State of Exception.

Giorgio Agamben en Antonio Negri gelden als twee metafilosofen van onze tijd. Terwijl Negri aan het idee vasthoudt dat de klassenstrijd de motor van de geschiedenis is, onderzoekt Giorgio Agamben het biopolitieke krachtenveld tussen politiek en recht, dat volgens hem het meest bepalend is voor het leven. In zijn Homo Sacer, een vier banden tellend filosofisch project, stelt hij provocerend dat mensenrechten en concentratiekampen dezelfde oorsprong hebben, namelijk statelijke soevereiniteit. De soevereine macht produceert volgens Agamben de homo sacer, een uit het Romeinse recht afgeleide, rechteloze figuur, die weerloos aan het staatsgeweld is uitgeleverd. Het gaat Agamben om het lokaliseren van zones waarin het onderscheid tussen leven en dood niet meer bestaat, of het nu medisch is (de mens als onderzoeksobject en orgaanbank) of politiek (de van rechten ontdane en op zijn naakte bestaan gereduceerde mens). Voorbeelden van deze rechteloze mens is bijvoorbeeld een Auschwitz-gevangene of een politieke vluchteling is, hen rest nog slechts ‘het naakte leven’. Sinds Aristoteles werd het westerse denken gedomineerd door de tegenstelling tussen het ‘politieke’ en het ‘biologische’ lichaam. Alleen ‘politieke’ lichamen hebben rechten. In die zin is de democratische rechtsorde is niet meer dan een façade. Het daadwerkelijke paradigma van de moderniteit is gelegen in het ‘kamp’, waar mensen geweld wordt aangedaan, buiten het recht om, aldus Agamben.

Zo fundamenteel als zijn argumenten zijn en zo belezen de historische analyse (ook al sluit hij zich onkritisch aan bij filosofen als Martin Heidegger en Carl Schmidt, wiens affiniteit met het nationaal-socialisme evident is), zo onhelder blijft Agambens uiteenzetting over de politieke consequenties die daaruit te trekken zijn. Wanneer recht en onrecht uit dezelfde soevereine staatsmacht afkomstig zijn, is er uiteindelijk ook geen onderscheid meer tussen democratie en dictatuur. Juist vanwege deze scherpe kritiek op Homo Sacer werd zijn vervolg, het zojuist verschenen State of Exception (uitzonderingstoestand) met spanning afgewacht. Maar State of Exception biedt geen eenduidige antwoorden. Net als in Homo Sacer ziet Agamben het kamp, oorspronkelijk alleen bedacht om tijdens crisistijd het recht buiten werking te stellen, als de locatie van de uitzonderingstoestand. De uitzonderingstoestand is een machtsmiddel geworden dat zich steeds meer manifesteert als het dominante paradigma van de regering. Dat is meest evidente grondthema van het boek.

Agamben onthoudt zich in State of Exception van ieder commentaar op de politiek van onze tijd, maar in artikelen en interviews laat hij er geen enkele twijfel over bestaan wie hij als de eerstverantwoordelijke van de huidige noodtoestand beschouwt: de Verenigde Staten en de veiligheidspolitiek van de Pax Americana, in het bijzonder de Amerikaanse basis op Guantanamo Bay in Cuba, waar vermeende terroristen gevangen zitten. Hij vergelijkt deze met de concentratiekampen van de nazi’s: ‘De situatie van de gevangenen in Guantanamo is juridisch gezien inderdaad vergelijkbaar met de concentratiekampen. De gedetineerden uit Guantanamo hebben niet de status van krijgsgevangenen, ze hebben überhaupt geen juridische status meer. Ze zijn onderworpen aan een feitelijke dominantie, en missen een juridisch bestaan.’ 1 Deze vergelijking toont duidelijk aan waartoe Agambens veralgemeniseringen en abstracties leiden: het gebruik van Auschwitz als metafoor en tot het opheffen van de verschillen tussen daders en slachtoffers, maar ook tot de verloochening van de toenemende, ernstige geëxploiteerde relatie tussen arm en rijk, of Noord en Zuid. 2

Ondanks alle ongerijmdheden en vaagheden, heeft Agamben raak geschoten. In de nasleep van de aanvallen op New York en Madrid maakt het boek State of Exception het mogelijk om een begrip te vormen van hoe regeringen het leven in westerse democratieën veranderen; door de wet permanent op te schorten en de uitzonderingstoestand te institutionaliseren.

Het basisconflict

Wat het zogenaamde ‘internationale terrorisme’ van de islamieten in de westerse democratieën aanricht, sterkt zich ver uit buiten de feitelijke bommen en aanvallen. Na New York en Madrid zijn we eraan gewend geraakt dat er een groot aantal veiligheidswetten gelden en dat het leger wordt ingezet om de openbare orde te handhaven. En dat niet alleen in de Verenigde Staten waar de regering Bush de Patriot Act heeft ingevoerd, een wet die zowel burgerrechten opzegt als een institutioneel racisme tegen burgers toestaat. De militarisering van de binnenlandse zekerheid zet zich ook in Europa in hoog tempo door. Europa, ooit bedenker van de vrije stad en de openbare ruimte, is bezig de uitzonderingstoestand tot norm te verheffen en daarmee tot het heersende paradigma van het stedelijke bestaan. Meer en meer wordt de Europese metropolen een hoogbeveiligde manier van leven beoefend. In Londen patrouilleren elke dag twintigduizend politieagenten, terwijl de binnenstad, treinen en metro’s met camera’s zijn beveiligd. Pantservoertuigen bewaken de vliegvelden, en boven de stad vliegen continu radarvliegtuigen. In Parijs (tien miljoen inwoners) bewaken 2500 agenten de stations en metro. Vijfhonderd valschermjagers en legionairs uit het vreemdelingenlegioen bewaken riskante gebouwen en toeristische attracties, zoals de Eiffeltoren en het Louvre. In Berlijn (3,5 miljoen inwoners), waar honderd als gevaarlijk bekend staande islamieten zouden wonen, gokt de politiek minder op de aanwezigheid van politie en militairen en meer op informatiewinning via de informatiediensten. De uitzonderingstoestand breidt zich overigens niet alleen naar binnen uit, maar ook naar buiten, naar de buitenlandse veiligheidspolitiek van de Europese Unie.

Ook de essaybundel Das Unternehmen Krieg. Paramilitärs, Warlords und Privatarmeen als Akteure der Neuen Kriegsordnung van Dario Azzelini en Boris Kanzleiter biedt een afschrikwekkende indruk van de institutionalisering van de noodtoestand als politieke continuïteit in onder andere Colombia, Afghanistan, Indonesië, Kongo en Turkije. In een essay over de Joegoslavische oorlogseconomie laat Boris Kanzleiter zien hoe de privatisering van het leger heeft geleid tot een permanente guerrilla-economie. De oorlogen in Joegoslavië worden geleid door warlords, die politiek combineren met zakelijke belangen en contacten met de maffia. Dat is de norm. Het broeiende conflict onder etnische groeperingen uit het gebied, maskeerde de gretigheid waarmee de oorlogselite toch al ten strijde wilde trekken. De huidige militaire aanwezigheid van het Westen in de Balkan garandeert dat de noodtoestand regel zal worden, wat met name van belang is voor de hegemoniale aspiraties van Europa.

Het in de afgelopen jaren steeds feller bediscussieerde conflict tussen politiek en moraal, dat de veiligheidspolitiek en de materiële belangen van de elite bedreigt, biedt ook een verklaring voor Agambens succes. De conservatieve tijdgeest, geshockeerd door de bestseller Empire van Antonio Negri en Michael Hardt, de inspiratie voor een nieuwe generatie globaliseringscritici, verlangt een biopolitieke orde in de wereld. Agamben biedt deze aan door het primaat van de filosofie boven de politiek te stellen. Maar of het nou de vluchtelingenkampen in Australië zijn, Sans Papiers in Frankrijk, de vervolging van immigranten aan de EU-Oostgrens of de behandeling van de Taliban en de Al Qaida- gevangenen, Agambens analyses houden zich weliswaar bezig met het toegenomen verlies van rechten en de waardigheid van mensen, maar hij onthoudt zich van een oproep tot verandering. Voor hem getuigt alles van een onomkeerbare historische noodzaak. Het onderscheid tussen wet en recht, dat Agamben met zijn apocalyptische wereldvisie verloren ziet gaan, is de basis van een politieke kritiek op het geweld. Want dit onderscheid op te heffen is immers hetzelfde als te buigen voor je lot. Terwijl doorgaan met het erkennen van het verschil net zo belangrijk is als de strijd tegen onrecht zelf. Dat is uiteindelijk ook het onderscheid tussen Giorgio Agamben als apocalyptische chroniqueur en Antonio Negri, de advocaat van hen die hun rechten zijn ontnomen.

Giorgio Agamben, State of Exception, University of Chicago Press, 2004, $ 30,

ISBN 0-226009-24-6

D. Azzellini, B. Kanzleiter (red), Das Unternehmen Krieg. Paramilitärs, Warlords und Privatarmeen als Akteure der Neuen Kriegsordnung, Assoziation A, Berlin, 2003, 14 euro

ISBN 3-935936-17-6

1. Süddeutsche Zeitung, 6-4-2004.

2. De filosoof Astrid Deuber-Mankowski verwijt Agamben dat hij agressieve antisemitische terminologie uit Carl Schmitts theorie van de soevereine macht heeft overgenomen. Zie: ‘Homo sacer, das blodsse Leben und das Lager. Anmerkungen zu einem erneuten Verzuch einer Kritik der Gewalt’, in: Die Philosophin, Nr. 25/02.

Marius Babias

Recente artikelen