De Brusselse paradox
Brussel is een complexe stad, met vele lagen op niet alleen bestuurlijk, maar ook maatschappelijk en cultureel niveau. Die onoverzichtelijkheid, die een soepele gang van zaken geregeld laat verzanden in besluiteloosheid, levert ook een onverwacht grote creatieve ruimte op.
Brussel heeft een sterk internationaal karakter en een bloeiende lokale kunstscene. Er zijn vier internationaal georiënteerde kunstacademies, drie grote universiteiten, theater- en filmscholen. De kwaliteit van de instellingen, festivals en het vooruitstrevende discours staan buiten kijf. Er is het sterke besef op een koloniaal kruitvat te leven, net als een groot bewustzijn van genderproblematiek. En er bestaat de drang daar ook iets aan te doen. Het maakt dat de stad op dit moment heel dynamisch is, maar ook heel weerbarstig. Renzo Martens, die van 1998 tot 2016 in Brussel woonde, formuleert het zo: ‘Brussel is een machtscentrum: EU, NAVO, een diepgeworteld koloniaal verleden. Artistiek is dat een heel interessante context. Tegelijkertijd voelt het parochiaal: er zijn zo veel verschillende kringen en clubjes, vooral ook politiek. Door die verdeling loopt Brussel in sommige opzichten erg achter, hetgeen voordelen heeft. De discussie over gentrificatie bijvoorbeeld, is er nog niet volledig ingehaald door de werkelijkheid en kan daarom gevoerd worden zonder dat je tegelijkertijd uit je atelier wordt gezet. Brussel speelt een magisch spel met de tijd: wat elders een achterhoedegevecht zou zijn, wordt hier de voorhoede.’
Brussel is een sterk verdeelde stad, niet alleen onoverzichtelijk in stedenbouwkundig en politiek opzicht, maar ook sociaal en maatschappelijk gezien. De stad is officieel tweetalig, maar lang niet alle mensen zijn dat ook – tachtig tot negentig procent van de bevolking gebruikt het Frans als voertaal. Er wordt ook veel Engels en Arabisch gesproken. Adrien Grimmeau, directeur van het Franstalige centrum voor hedendaagse kunst ISELP, licht toe: ‘Iedereen respecteert elkaar, maar zonder echte interesse in de ander of zelfs met een soort wantrouwen.’ Je kunt dit ook terugzien in de kunst. Grimmeau: ‘Het culturele aanbod is gevarieerd, maar weinig poreus: er bestaan talige, etnische en sociale barrières. Zeker als het gaat om hedendaagse kunst.’
Niet iedereen zal het volledig met hem eens zijn. Veel instituten zijn tweetalig en internationaal georiënteerd, net als talloze collectieven en onafhankelijke initiatieven.
Het politieke bestuur is zeer verdeeld. Federaal is er geen minister met een cultuurportefeuille, in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (een eigen regio, naast Vlaanderen en Wallonië) al evenmin. Kunst valt, net als onder andere werkgelegenheid, onderwijs en inburgering, onder de regeringen van de Vlaamse Gemeenschap, de Fédération Wallonie-Bruxelles, en de Deutschsprachige Gemeinschaft. En zoals veel politieke organen werken die amper samen. Rune Peitersen, sinds een paar jaar woonachtig in Brussel, met een atelier in Greylight Projects, een kunstenaarsinitiatief met atelier- en tentoonstellingsruimte, spreek van de ‘Brusselse paradox’: ‘Dat wat verhindert dat er goede fietspaden worden aangelegd, verhindert ook dat plekken als Greylight plaats moeten maken voor winstgevende projecten zoals een hotel.’ Er zijn uiteenlopende (partij)politieke en economische belangen, vergunningen en administratieve rompslomp. ‘Zelfs commerciële belangen zijn vaak niet opgewassen tegen de bestuurlijke stroefheid.’ Hierdoor zijn er rafelranden en kieren die vrijheid bieden, ‘zoals in Amsterdam twintig jaar geleden’.
Huisvesting
Brussel is ook goedkoop vergeleken met Amsterdam, New York of Londen. Voor 400 euro per maand vind je een kamer, voor 300.000 euro koop je een tweekamerappartement – in een leuke buurt. Maar ook hier stijgen de prijzen en dreigt ruimtegebrek. Zeker voor kunstenaars, studenten en anderen met een rijke fantasie en een kleine portemonnee. Ook in Brussel leidt vastgoedspeculatie in toenemende mate tot sluiting van woonruimte en ateliercomplexen, met een groeiende schaarste tot gevolg. In het Brusselse WTC werden verschillende verdiepingen jarenlang gebruikt door talloze kunstenaars, die onlangs hun biezen moesten pakken.
Sinds dit jaar worden twee verdiepingen in een voormalig kantoorgebouw aan het Beursplein, hartje centrum, door bijna 150 kunstenaars en culturele organisaties gehuurd voor prijzen lager dan gangbaar in deze buurt. De dynamiek die er heerst werkt exponentieel, maar niet voor lang: het is een voorbeeld van tijdelijk leegstandsbeheer door een commercieel bedrijfje dat zich toespitst op kunstenaars. Een van de gebruikers is Katrien Reist, voormalig WTC-gebouwgebruiker met een achtergrond als zakelijk leider bij Extra City in Antwerpen. Ze zegt over de tussenpersonen: ‘Deze jongens hebben zich op handige wijze op de markt gestort, en doen het goed bij vastgoedontwikkelaars. Ze hebben geen interesse in het duurzaam verbeteren van de situatie – ook niet op korte termijn. Terwijl zij hun blazoen oppoetsen door deze plek tot “de nieuwste creatieve hub van Brussel” te bombarderen, zitten wij nu al even zonder verwarming en regelmatig zonder lift. Dit pand hebben ze nota bene in beheer via een van de belangrijkste verzamelaars van hedendaagse kunst in België. Wanneer hier over twee jaar een gourmetwalhalla opent voor de happy few, staan wij weer op straat.’
De kunstenaars worden contractueel werkelijk waar ‘precaire gebruikers’ genoemd. Ze lijken voor eigenaars van onroerend goed te fungeren als belastingaftrekpost, en voor projectontwikkelaars als smeermiddel voor de bankrekening. Reist vervolgt: ‘Het meest kwalijke aan zo’n mechanisme is het feit dat kunstenaars zich voor dit karretje laten spannen. Waar vroeger sprake was van solidariteit tussen kunstenaars en de randfiguren, daklozen en sans-papiers binnen het stedelijk weefsel, zijn kunstenaars nu via het leegstandsbeleid systematisch deel van het gentrificatieschema. Zij die de door de maatschappij zijn uitgekakt, liggen ondertussen voor de deur op de stoep. Wonen in deze panden is namelijk strikt verboden. We moeten toe naar een systeem waar de diversiteit van het stedelijk weefsel hersteld wordt en niet langer kapot gemaakt door vastgoedontwikkeling.’
Onafhankelijk
Brussel kent opvallend veel geëngageerde platforms voor productie en onderzoek, veelal daarvan worden gerund door kunstenaars, zoals Auguste Orts, Constant, Enough Room for Space, FoAM, Gluon, Jubilee, Nadine, Open Source Publishing, Overtoon, Spin en SOTA. Gewoon zelf iets beginnen is in Brussel gangbare praktijk. Rob Ritzen van kunstenaarsinitiatief That Might Be Right, dat een verdieping aan het Beursplein voor het publiek ontsloot vertelt: ‘TMBR heeft zich in Brussel ingezet om kunstenaars bij elkaar te brengen en meer te zien van en horen over elkaars werk. Hierdoor werden we ons ervan bewust dat we ons meer moesten inzetten voor de ruimtes waar we werk maken en presenteren. Als we deze plekken zelf organiseren en collectief in eigen hand nemen zijn we minder afhankelijk van de grillen van de markt in het vastgoed en de kunst en kunnen we op een meer betekenisvolle en duurzame manier bijdragen aan onze omgeving.’ SOTA staat voor State of the Arts – politics made by artists. Peitersen licht toe dat de Fair Practice Code die hij in Nederland met Platform BK hielp ontwikkelen, geïnspireerd is door het beoogde ‘SOTA-keurmerk’ met duurzaamheid, transparantie, diversiteit en solidariteit als kernwaarden.
Hoe kwetsbaar de kunstecologie in Brussel precies is, valt moeilijk te zeggen. Het grote aantal kunstacademies (Académie Royale des Beaux-Arts, La Cambre, ERG en LUCA zijn slechts de meest bekende) geeft een idee van de schaal en levendigheid. NECA, een gecureerde tentoonstellingenagenda, telt ruim vijftig galeries en 33 centra voor hedendaagse kunst. De onafhankelijke agenda The Walk telt op het moment zo’n twintig independent spaces. Co-initiatiefnemer Xavier Pauwels, die zelf deel uitmaakt van kunstenaarsinitiatief Rectangle, stelt dat het onderscheid tussen commercieel en niet-commercieel steeds moeilijker te maken valt. ‘Sommigen beginnen een galerie omdat ze denken dat er een markt voor ze is. Maar er is eigenlijk geen geld te verdienen. Anderen zien zich als non-profit, maar willen ook best verkopen.’ Misschien houdt dat verband met het grote aantal verzamelaars in Brussel.
Nieuwe ontwikkelingen
De belangrijkste ontwikkelingen in het Brusselse kunstlandschap van de afgelopen tijd zijn in verband te brengen met de (her)openingen van twee musea. In maart 2018 opende KANAL Pompidou, in december volgde de heropening van het AfricaMuseum in Tervuren. Gentrificatieprocessen zijn daarmee in een stroomversnelling geraakt.
KANAL Pompidou is de derde franchise van een museum met een van de beste collecties moderne kunst ter wereld. De verbouwing van de modernistische voormalige Citroëngarage (de grootste van de Benelux) heeft een eerste fase achter de rug. Nu worden er wisselende opstellingen van de Parijse collectie getoond in een eerste versie van het museum die KANAL BRUT’ is gedoopt, gecureerd door de directeur van het Parijse Pompidou, Bernard Blistène. De ruimte is geweldig, en de tentoonstellingen absoluut het bezoeken waard. Je moet wel snel zijn als je het nog wil zien: vanaf deze zomer zal het een paar jaar dichtgaan om het gebouw aan de klimatologische eisen voor museumstukken aan te passen.
In Brussel ziet men de verbouwing met gemengde gevoelens aan. KANALPompidou wordt beschreven als een geweldige impuls voor het kunstaanbod in de stad. Maar de verzameling van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten blijft grotendeels onbemind in de depots omdat er geen nationaal museum voor moderne en/of hedendaagse kunst is. Velen zeggen dat er beter een museum was gekomen dat ook die collecties toont. Michel Draguet, directeur van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België noemde het in dagblad De Morgen zelfs ‘een Franse kolonisatie’.
Op stedelijk beleidsniveau wordt Pompidou gepresenteerd als impuls voor de noodlijdende Noordwijk en de Kanaalzone – ‘oog in oog met het industriële verleden’. De voormalige depots en fabriekshallen mogen tijdelijk floreren met alternatieve podia, tot ze straks plaatsmaken voor de welvarende en hippe utopie zoals bestuurders die graag zien materialiseren. Vergeten worden de vele vluchtelingen uit Syrië en Zuid-Sudan die bivakkeren in het station en het nabijgelegen Maximiliaanpark, nabij de kantoorwolkenkrabbers van de Noordwijk. De politieke durf ontbreekt om de zogenoemde ‘illegalen’ op te vangen of te voorzien van faciliteiten die getuigen van het beschavingsniveau van een Europees land. Vanuit Pompidou is er geen initiatief om zich er op een of andere manier toe te verhouden.
‘Pop-up cinema’ Cinemaximiaan vond een manier om dat wel te doen. De Nederlandse Emma van der Put is er vanaf het begin bij betrokken. ‘In 2015 strandden de eerste grote groepen vluchtelingen in Brussel in het Maximiliaanpark aan de voet van de WTC-torens. Kunstenaar Gwendolyn Lootens en kunsthistoricus Gawan Fagard besloten toen om films te gaan tonen in het park. Ik had op dat moment een atelier in het WTC waar we de apparatuur konden opslaan. Iedere avond kwamen we met een groeiende, gemengde groep samen om films te kijken. Het was belangrijk om te ervaren hoe een idee, uitgevoerd met de simpele middelen die op dat moment voorhanden zijn, een grote impact kan hebben.’ Inmiddels is Cinemaximiliaan een platform dat filmvertoningen organiseert in asielcentra, bij mensen thuis en in grote cultuurhuizen, en concerten en kortfilms creëert met nieuwkomers en professionals in een eigen huis in Molenbeek. Het bijzondere is dat ze niet voor, maar samen met nieuwkomers werken die betrokken zijn in alle stappen om de organisatie draaiende te houden. Van der Put: ‘Het maakt voelbaar hoe cinema een medium is dat mensen kan samenbrengen en individuen een stem kan geven om te spreken over een persoonlijke realiteit.’
In een voormalige industriële buurt, aan de kanaalkant van het centrum, staat Globe Aroma. Dit ‘open kunstenhuis’ spitst zich toe op uitwisseling tussen lokale kunstenaars, vluchtelingen en nieuwkomers, met ateliers en een tentoonstellingsruimte. Hoewel ze hiervoor gesubsidieerd worden, werden ze in februari 2018 opgeschrikt door een gewelddadige politie-inval waarbij verschillende aanwezigen werden opgepakt. ‘Dat (socio-)culturele organisaties zich om vluchtelingen bekommeren is noodzakelijk en wenselijk’, schreef directeur van het Kaaitheater Guy Gypens voor Brussels (cultureel) nieuwsplatform Bruzz. ‘Achter dit menselijk drama schuilt een beleidsmatige anomalie die voor de (socio-)culturele sector verregaande gevolgen kan hebben.’
De stad bewijst zich als voedingsbodem voor kritische praktijken die met vereende krachten uit de grond schieten. Katja Mater, die na haar WIELS-residentie in Brussel gebleven, is een spil in de queergemeenschap met het tijdschrift Girls Like Us en de efemere bar Mothers & Daughters. Waarom? ‘Naast mijn solopraktijk ben ik in Brussel veel met collectieve en meer activistische projecten bezig. De stad doet een ander beroep op mij dan Amsterdam. Uit de wanorde en chaos die de stad rijk is ontstaat ruimte om zelf initiatief te nemen, projecten te beginnen en voel ik een grotere urgentie om mij uit te spreken.’ Bledarte, Buenos Tiempos Int., Feeelings en Just for the Record zijn maar een paar voorbeelden van feministische intersectionele initiatieven in Brussel. Het inclusieve, lesbische café waarmee Mater met een groeiend team van mensen uit alle hoeken van de Brusselse queerscene zorgde voor een ongekend momentum, krijgt van 3 mei tot 29 juni een vervolg.
Opgeleefd dekolonisatiedebat
Afgelopen december vond de heropening van Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, nu het AfricaMuseum in Tervuren plaats, net nu het debat rond dekolonisatie op zijn scherpst is: hoe bevrijden we de samenleving van het juk van normatieve verhoudingen op basis van etnische achtergrond, gender en geloof? Een maatschappelijke discussie barstte los over de manieren waarop er met het koloniale verleden wordt omgegaan. Het integreren van verschillende mensen met een Afrikaanse achtergrond in het team en het herzien van de vaste opstelling in relatie tot tijdelijke tentoonstellingen, laat niet onverlet dat het verleden in sommige opzichten onomstotelijk is. In steen gebeiteld, soms: het museumgebouw is een monument en mag niet veranderd worden. Allegorische beeldenpartijen met titels als België brengt de rechtvaardigheid naar Kongo zullen de toon blijven zetten. Bambi Ceuppens, antropoloog en als onderzoeker een drijvende kracht binnen het museum, stelde in De Witte Raaf: ‘Het KMMA stond lang bekend als het laatste koloniale museum ter wereld, dat geen kanttekeningen plaatste bij de geschiedenis van de kolonisatie, die immers ook het museum als instelling gecreëerd had. Dat is duidelijk niet meer het geval. Zelf hecht ik er waarde aan te benadrukken – en dat is mijn persoonlijke overtuiging – dat het museum meer moet doen dan de collectie met een hedendaagse blik bekijken of in een hedendaagse context plaatsen.’ Hoe dan, blijft ingewikkeld. Een maatschappelijk mijnenveld, zo blijkt ook uit het feit dat Koning Filip niet naar de heropening ging, volgens protocol maar in weerwil van de publieke verwachting bij zo’n mijlpaal. Het dekoloniseren van het museum is zo ingewikkeld als het dekoloniseren van de stad, of het land.
De xenofobie en het populisme die door Europa spoken staan in Brussel in een vreemd licht: achter de heuvels van het Koninklijk Paleis begint het EU-bolwerk, met in zijn kielzog de internationale expatgemeenschap. Vanaf hier, traditioneel het rijk van de vermogende klasse, kijk je uit over de lagergelegen delen: de binnenstad, Molenbeek, Anderlecht en verder. Daar trekt een al even rijkgeschakeerde maar minder welvarende populatie aan het kortste eind in de strijd die zich rond het Koninklijk Park voltrekt, in de regeringsgebouwen van de Federale Staat, de Vlaamse en de Franse gemeenschappen, en die van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Gebouwen die de praal van een puissant rijk koloniaal verleden weerspiegelen, maar de culturele rijkdom van het België van vandaag niet per se omarmen.
In 2017 was 71,8% van de bevolking van het Brussel Hoofdstedelijk Gewest van buitenlandse afkomst. In een van de meest multiculturele wijken opende Komplot onlangs samen met andere artist-run organisaties en grotere instellingen zoals KASK (kunstacademie van Gent) de residentieplek Château Nour, om een uitwisseling met verenigingen, organisaties en buurtbewoners op te zetten. Codirecteur van Komplot Sonia Dermience: ‘De kunstenaars en curatoren zullen in de buurt verblijven om werken te maken met dit landschap, dat al te vaak wordt beschouwd als een afgescheiden gebied van de rest van de stad. Met Château Nour gaan we lijnrecht in tegen de dualiseringstendens: de EU-expats uptown en de migrantensectoren downtown.’
Het bewijst maar weer hoezeer Brussel een stroef strijdperk is, maar wel één met een bijzonder stimulerende voorhoede.
Jesse van Winden
Woont in Brussel en werkt voor Jubilee
Jesse van Winden