De eeuw van Deleuze
De eeuw van Deleuze
Denken in dwarsverbanden
Het produceren van concepten is in het geheel geen ontologische activiteit, maar vooral een zaak van een experimentele houding.
In deze nieuwe dwarsverbanden ligt de opdracht en uitdaging van een actueel deleuzeaans denken: vanuit zijn denkmodel streven naar het ontwikkelen nieuwe concepten voor actuele problemen.
Maar naar mijn idee zou nu bovendien nog een andere publicatie uitermate gewenst zijn: namelijk een over de rol en positie van de huidige tentoonstellingsmaker in het perspectief van het deleuzeaanse denken.
In de serie favoriete theorie buigt Henk Slager zich over zijn meest geliefde filosofieboek: What is Philosophy van Gilles Deleuze en Félix Guattari. Een boek dat, net als zijn voorganger A Thousand Plateaus een grote invloed uitoefent op de hedendaagse kunst.
Wellicht was Foucaults voorspelling dat het deleuzeaanse denken de komende eeuw zal gaan bepalen ietwat grotesk, toch kan zonder meer gesteld worden dat de belangrijkste discussies rondom de actuele beeldende kunst het afgelopen decennium veelal een beroep deden op deleuzeaanse denkkaders. Concepten als multiplicity, smooth space, becoming, in-between, tussenruimte, stratificaties, affectiebeelden, intensiteit, rizoom, plateau, connectivity, zone, detour, deterritorialization laten zich inmiddels dan ook niet meer wegdenken uit het domein van de artistieke theorievorming. Maar worden deze deleuzeaanse concepten, met name afkomstig uit Deleuze en Guattari’s A Thousand Plateaus, in het huidige kunsttheoretische vertoog wel op hun intrinsieke waarde en inzet begrepen?
Om deze vraag adequaat te kunnen beantwoorden dient eerst onderzocht te worden wat nu eigenlijk een concept is. En dat is dan ook precies de vraag waarmee Deleuze en Guattari hun allerlaatste gemeenschappelijke publicatie, What is Philosophy? openen, een boek waarin zij hun eerdere gedachtegoed op een tamelijk transparante wijze systematiseren. Het verband tussen de filosofie en het concept wordt daarin vanaf de eerste pagina duidelijk gelegd: ‘Filosofie is de kunst van het vormen, uitvinden, en voortbrengen van concepten.’ De filosoof is dan ook per definitie een conceptspecialist. Hij weet welk concept levensvatbaar, consistent en overtuigend is. En dat is nodig, want een concept dient een antwoord te geven op een nieuw gesignaleerd probleem.
De primaire taak van een concept is daarom het zichtbaar maken van problemen, waarbij het zich er ook nog eens van bewust dient te zijn dat die problemen voortdurend aan verandering onderhevig zijn. Het produceren van concepten is daarom in het geheel geen ontologische activiteit, maar vooral een zaak van een experimentele houding. Filosofie is voor Deleuze en Guattari niet langer een transcendentaal project dat zoekt naar de metavoorwaarden die de menselijke kennis mogelijk maken (zoals Kant in zijn drie Kritieken betoogde). Neen, filosofie is thans juist een empiricistische bezigheid (‘a logic of sense’) die zonder een welomschreven methode door middel van het maken van concepten al experimenterend de voorwaarden onderzoekt waaronder iets volstrekt nieuws verschijnt.
Een concept, zo benadrukken Deleuze en Guattari, is geen disciplinaire machine die universalia constitueert. Vanwege het feit dat een concept een individuele creatie is — een op zichzelfstaande image of thought — is haar meest wezenlijke kenmerk singulariteit. Een singulariteit die overigens altijd samengesteld is en om die reden ook wel als een multipliciteit omschreven kan worden. Een concept bestaat namelijk altijd uit een consistente aaneenschakeling van diverse componenten die gedurende een condensatieproces bij elkaar komen. Het proces van becoming gaat onophoudelijk door opdat de multipliciteiten nooit het gevaar lopen gegeneraliseerd of gereduceerd te worden.
Het proces van becoming dat de tijd als een potentiëring — dat wil zeggen als een voortdurend serieel worden — veronderstelt, brengt bovendien met zich mee dat de componenten geen ruimtelijke dimensies en coördinaten kunnen bezetten. Zij worden volledig bepaald door een intensiteit en kennen daarom ook enkel ordinaten (graden van diepte zonder ruimtelijke uitbreiding). Deze intensiteiten bewerkstelligen dat de concepten centers of vibration zijn: in zichzelf en in hun verhouding tot anderen. Deleuze en Guattari spreken in dit licht van resonanties, detours en beweegbare bruggen. Als heterogenesis is het concept, zo concluderen zij, uiteindelijk een fragmentarisch geheel dat zowel relatief als absoluut is. Het is absoluut in zijn proces van condensering, dat wil zeggen in de ruimte (territorium) die het als geheel op het vlak (plane) bezet. Maar vanwege de fragmentarische ontologie blijft het concept echter altijd relatief.
Concepten als fragmentarische gehelen worden tevens door een andere golfbeweging gekenmerkt: ze verschijnen en verdwijnen. Deze immanente golfbeweging noemen Deleuze en Guattari het vlak van de consistentie. Dit vlak toont ons de oneindigheid van de beweging, terwijl de concepten enkel de oneindige snelheid van de beperkte beweging tonen: de beweging van de eigen componenten. En dat kan ook niet anders want een van de opdrachten van de filosofie is immers gelegen in het verkrijgen van consistentie in het concept, zonder dat daarbij de oneindige snelheid verloren gaat. In dit licht valt het vlak van de consistentie prefilosofisch op te vatten. Uiteraard niet prefilosofisch in de zin van iets dat aan de filosofie voorafgaat, maar juist als iets dat niet buiten de filosofie kan bestaan, en dat bovendien door de filosofie als interne voorwaarde verondersteld wordt. Het vlak van de consistentie constitueert namelijk de toereikende grond voor het denken: de aarde waarop het de concepten kan creëren.
Het denken, zo stellen Deleuze en Guattari, vindt vervolgens plaats in het spanningsveld tussen territorium (wereld) en aarde. Dit ‘geofilosofische’ spanningsveld impliceert twee bewegingen die diffuse zones veroorzaken: de zone van deterritorialisering (decoderen), en de zone van reterritorialisering (overcoderen). De kenmerken van het deterritorialiserende proces zijn: het denken in dwarsverbanden, het opvoeren van de snelheid, en het muteren van denkstromen. De kenmerken van het reterritorialiserende proces zijn een relatieve afremming van de beweging, het bewerkstelligen van een accumulatiepunt, en het streven om de veelheid (de multipliciteit) van denkstromen onder een enkelvoudige noemer te brengen.
In beide processen wordt gebruik gemaakt van lijnen. In het geval van reterritorialisering is er sprake van segmenterende, stratificerende, molaire (macropolitieke, institutionele) en moleculaire (micropolitieke, marginale) lijnen. In het geval van deterritorialisering is er sprake van breuklijnen en ontsnappingslijnen (lines of flight). Beide processen worden door Deleuze en Guattari tevens in termen van machines geduid: segmentatie is het product van ‘abstracte machines’, terwijl de ontsnapping met name op het micropolitieke niveau (daar waar kwantitatieve minoriteit kan omslaan in kwalitatieve minoriteit) mogelijk gemaakt wordt door ‘nomadische oorlogsmachines’.
Gezien het bovenstaande bevindt de filosofie zich dus permanent in een staat van disgressie. En daarin verschilt het filosofische denken dan ook van het denken in wetenschap en kunst. Filosofie wil de oneindigheid handhaven door deze consistentie te geven, terwijl de wetenschap het oneindige wil oplossen omwille van een transparante referentialiteit. Kunst, tenslotte, zo stellen Deleuze en Guattari, creëert eindigheden (blocs of sensations) die de oneindigheid willen herstellen. Elk van deze drie onderscheiden denkparcoursen is uiteindelijk specifiek. Zij worden bepaald door de natuur van het vlak (vlak van consistentie, vlak van referentie/organisatie, vlak van compositie) en de wijze waarop dit bezet wordt. Filosofie vindt plaats door middel van concepten, wetenschap door middel van functies en kunst door middel van gewaarwordingen (sensations).
Kenmerkend voor de wetenschappelijke functie is de objectieve onafhankelijkheid van variabelen, opdat er in de vorm van discursieve proposities gerefereerd kan worden aan een stabiele stand van zaken in de werkelijkheid. Kunst scheidt een zuivere, op zichzelf staande, monumentale compositie van gewaarwordingen af. Er bestaan daarbij twee soorten gewaarwordingen die feitelijk buiten iedere menselijke tussenkomst en wijze van representatie bestaan. Zo toont het percept het landschap in de afwezigheid van de mens en toont het affect een zone van onbepaalbaarheid: een moment van becoming dat voorafgaat aan de natuurlijke differentiatie (de symbolische orde die ons de dingen als onderscheidingen leert te benoemen) van mensen en dingen.
De drie vormen van denken kruisen en vervlechten zich volgens Deleuze en Guattari regelmatig, maar dat betekent nooit dat er sprake kan zijn van synthese of identificatie. Toch zijn er in de huidige cross-over cultuur inmiddels regelmatig culminatiepunten, bijvoorbeeld waar een gewaarwording een gewaarwording van een concept wordt, of waar een concept een concept van gewaarwording wordt. In deze nieuwe dwarsverbanden ligt de opdracht en uitdaging van een actueel deleuzeaans denken: niet op een academische wijze proberen na te vertellen of middels een tentoonstelling trachten te illustreren wat Deleuze precies met een bepaald concept bedoelt, maar vanuit zijn denkmodel streven naar het ontwikkelen nieuwe concepten voor actuele problemen.
Twee recente publicaties getuigen van een dergelijk vertrekpunt. Zo genereert Screen-Based Perception van Annette W. Balkema omwille van een beter begrip van de huidige mediakunst volledig nieuwe, multidimensionale dwarsverbanden tussen Deleuzes opvatting van ruimtelijkheid, de topologische dynamiekfunctie van de actuele natuurwetenschap (de supersnaartheorie), en nieuwe vormen van perceptie in de mediakunst. John Rajchmans The Deleuze Connections verkiest daarentegen tweedimensionale dwarsverbanden: het boek brengt de dwarsverbanden in kaart die ontstaan door de deleuzeaanse filosofische concepten (zoals multipliciteit, leven, zone, singulariteit, affirmatie, de wereld, chaos) vanuit een niet-filosofische (dat wil zeggen vanuit de beeldende kunst) context resonerend te begrijpen. Maar naar mijn idee zou nu bovendien nog een andere publicatie uitermate gewenst zijn: namelijk een over de rol en positie van de huidige tentoonstellingsmaker in het perspectief van het deleuzeaanse denken. Want is het nu niet juist de meest geëigende taak van de curator om uiteindelijk min of meer autonoom van de drie gevestigde vormen van denken nieuwe, experimentele, dynamische dwarsverbanden tot stand te brengen?
Henk Slager
Verwijzingen
Annette W. Balkema, Screen-Based Perception, New York 2004
Gilles Deleuze and Félix Guattari, A Thousand Plateaus, Minnesota 1987
Gilles Deleuze and Félix Guattari, What is Philosophy?, New York 1994
John Rajchman, The Deleuze Connections, Cambridge 2001
Henk Slager