metropolis m

De kracht en onmacht van bedrijscollecties

Bedrijfscollecties hebben de potentie om uit te groeien tot stimulator, artistiek laboratorium en waardevolle partner voor musea. Dit is echter pas mogelijk wanneer bedrijfscollecties een eigen gezicht durven te ontwikkelen. Dat gebeurt nog onvoldoende.

Was de bedrijfscollectie in de jaren zestig en zeventig nog een uniek verschijnsel, dat meestal voortkwam uit een sociale gedachte – de verheffing van de man en vrouw op de werkvloer – , sinds de jaren tachtig is zij steeds meer een instrument om de corporate identity kleur te geven. Banken, verzekeraars, chemieconcerns en zelfs ziekenhuizen zijn aan het verzamelen geslagen, om met de collectie een progressief en innovatief beeld van zichzelf uit te kunnen dragen.1

Ook het Nederlandse bedrijfsleven verzamelt massaal, met als topper de 25.000 werken die ING bijeen heeft gebracht. Het aantal kunstwerken in deze collecties is zo groot, dat bedrijven belangrijke beheerders zijn geworden van een deel van het Nederlands erfgoed. De meeste bedrijven nemen dat rentmeesterschap uiterst serieus: hun conservatoren inventariseren en catalogiseren de collectie, overleggen met collega-conservatoren over restauratie en conservering en maken gebruik van professionele depots om werk, wanneer nodig, op te slaan. Die professionalisering heeft als bijverschijnsel dat er momenteel meer catalogi van bedrijfscollecties verschijnen dan van musea.

Sinds de late jaren tachtig laten de bedrijven hun collecties steeds vaker buiten de muren van hun kantoren zien. Voorbeelden zijn de tentoonstelling van de collectie van ABN Amro in 2002 in het Noord-Brabants Museum in Den Bosch, de onder de noemer H X B X D georganiseerde tentoonstelling van de collectie van Rabobank in een drietal Haagse musea in het voorjaar van 2005 en Brieven uit Arcadia dat in 2007 een selectie toonde uit de collectie van het SNS REAAL Fonds in het Centraal Museum in Utrecht. Deze zomer toonde Caldic zijn uitgebreide verzameling kunstenaarsboeken in De Fundatie in Zwolle. Daarnaast spelen sommige bedrijfscollecties de rol van kunstproducent door kunstenaars opdrachten te geven. Hoewel de veelvuldigheid waarmee de PTT dit in het verleden deed, door niemand is overgenomen, worden bij gelegenheid opdrachten gegeven door onder meer het Leids Universitair Medisch Centrum, DSM, Rabobank en Bouwfonds.

Arnold Witte, onderzoeker aan de UvA en redacteur van de bundel Bedrijfscollecties in Nederland, die in november in opdracht van de Vereniging Bedrijfscollecties Nederland (VBCN) verschijnt, betoogt dat de toegenomen kwaliteit en vakkundigheid van deze collecties ervoor zorgt dat bedrijven steeds meer invloed hebben binnen de kunstwereld ‘op financieel, institutioneel en artistiek-inhoudelijk terrein’.2 Die potentiële kracht wordt niettemin nog maar weinig benut, als je de collecties onderling vergelijkt. Wat de collecties typeert is namelijk niet hun eigenheid, maar juist hun inwisselbaarheid. Men zou mogen verwachten dat door de vrijheid die bedrijven hebben om naar eigen inzicht in de kunstvijver te vissen, inmiddels wel een grote verscheidenheid zou bestaan tussen de verschillende collecties, dat iedere collectie een eigen gezicht zou hebben, maar niets is minder waar.

Afgezien van uitzonderingen als de ING-collectie, die een uitgesproken figuratief karakter heeft, de fotocollectie van Randstad, en de oude meesters in de collecties van de Friesland Bank en Van Lanschot Bankiers, lijkt het gros van de bedrijfscollecties erg op elkaar. De kwaliteit van het verzamelde werk in collecties als die van ABN Amro, het AMC, AkzoNobel, Bouwfonds, De Nederlandse Bank, Fortis en de Rabobank, laat onverlet dat ze onmiskenbaar op elkaar lijken. Ze zijn breed georiënteerd en leggen het accent op hedendaagse Nederlandse kunstenaars, die zij overwegend aankopen bij Nederlandse galeries. Het lijkt een ongeschreven regel dat zonder een Dumas of een Zandvliet een collectie niet af is. Verder is er in bijna iedere collectie wel een Corneille, Constant of Lucebert terug te vinden, evenals meerdere werken van Carel Visser, Jan Dibbets, René Daniels, Rob van Koningsbruggen en Peter Struycken. Bij de jongere generatie kan men haast steevast rekenen op Tom Claassen, Heringa/Van Kalsbeek, Inez van Lamsweerde, Bas Meerman, Aernout Mik, Maria Roosen en Berend Strik.

Als bedrijven werkelijk eigentijdse kunstenaars willen steunen en zich aan de hand van hun collectie willen profileren, dan zouden zij zich beter tot een aantal gevestigde namen kunnen beperken en meer dan ze nu doen, zich richten op jonge kunstenaars. Door deze kunstenaars te volgen en te blijven aankopen, vergroten bedrijfscollecties hun betrokkenheid bij de kunstwereld en kunnen zij zich onderscheiden van hun collega’s. Dan liften zij niet meer mee op de namen van bekende kunstenaars, maar ontstaat de omgekeerde situatie, waarin kunstenaars door hun mecenaat worden voortgestuwd.

De omgang met de collectie kenmerkt zich in veel gevallen door een zekere ijdelheid, waarmee het eigen befrijfsprofiel wordt bewaakt. Toch kan de kracht van bedrijfscollecties pas echt tot bloei komen wanneer hun eigenaren een meer verlichte blik op hun collecties ontwikkelen. Dat betekent dat de kunstcollectie boven hun eigen collectie uit moeten durven stijgen. Dat kan bijvoorbeeld door tentoonstellingen te organiseren met andere bedrijfscollecties of musea, waarin gezamenlijk een thema wordt onderzocht en gepresenteerd.

Bij voorkeur leggen bedrijven de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor dergelijke tentoonstellingen bij een onafhankelijke, externe curator, zodat alleen de kunst spreekt en niet de mission statement van het bedrijf. De tentoonstelling Wahlverwandtschaft, die afgelopen zomer in Heerenveen te zien was, is een ontwikkeling in de goede richting. Met deze tentoonstelling wilden initiatiefnemers Bouwfonds Kunststichting en Museum Belvédère de geestverwantschap laten zien, die kan bestaan tussen museale collecties en bedrijfscollecties en op zoek gaan naar de mogelijkheden die zo’n samenwerking voor beide partijen biedt.

Een verlichte visie betekent ook een visie op de lange termijn. AkzoNobel geeft daarvan blijk met het voornemen om in het nieuw te bouwen Amsterdamse hoofdkantoor een tentoonstellingsruimte op te nemen, waar behalve de eigen verzameling tevens exposities zullen worden georganiseerd van werk uit musea en andere bedrijfscollecties. Er zijn ook andere mogelijkheden. Behalve de incidentele opdrachten die nu verstrekt worden, zouden de bedrijven – al dan niet gezamenlijk – een productiefonds kunnen inrichten, zoals het Duitse Siemens Art Program, dat structureel samenwerkingsverbanden met de kunstwereld initieert en financiert.

Hopelijk worden in de aangekondigde VBCN-bundel handreikingen gedaan die bedrijfscollecties stimuleren een eigenzinniger aankoopbeleid te voeren en een heldere blik op de toekomst te ontwikkelen, zodat zij de stimulator en mecenas in de kunstwereld kunnen worden, die zij willen zijn.

Eva Rovers is promovendus aan het Biografie Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen.

1. Chin-tao Wu, Privatising Culture. Corporate Art Intervention since the 1980s, Verso, Londen/New York 2002, p. 251.

2. Arnold Witte, ‘Professionalisering als paradoxale trend. Bedrijfscollecties in Nederland’, Boekman. Tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid 76 (2008), p. 86.

3.Jenny Barendregt, Arnold Witte e.a. (red.), Bedrijfscollecties in Nederland, NAi Uitgevers, Rotterdam 2009.

Eva Rovers

Recente artikelen