metropolis m

Meer dan enige andere kunstenaar zijn cartoonisten dragers van het vrije woord, die zich ook heel graag kritisch over beeldende kunst uitlaten. Gummbah wijdt er zelfs een hele serie tekeningen aan.

‘We hebben een jankerd’, zegt een suppoost in zijn walkietalkie, terwijl schuin voor hem een man naar een doek kijkt met daarop een oranje stip in een rood vlak. Er rolt een traan uit zijn linkeroog. De man is lelijk natuurlijk, want hij figureert in een cartoon van Gummbah en die tekent alleen maar lelijke mannen (en vrouwen). De wanden in deze cartoon zijn lichtblauw respectievelijk blauwgrijs en de vloer is donkergrijs: nog best smaakvol, want in de meeste cartoons van Gummbah is het palet hard, meedogenloos. Wat is het tegenovergestelde van oogstrelend? Oogstompend. In de tientallen kunstcartoons die hij inmiddels heeft getekend voor ‘Dag In Dag Uit’ in De Volkskrant wedijveren de kleuren in afstotelijkheid met de personages, wat wel weer een soort harmonie oplevert. De kunstwerken die in de cartoons worden afgebeeld zijn trouwens ook geen hoogstandjes van schoonheid en raffinement. Ze zijn plat, simpel en pretentieus, omdat ze in hun simpele platheid duur doen aan een museum- of galeriemuur. Nou ja, zelf doen ze niks: dat laten ze over aan de kunstminnaars die tot uiting proberen te brengen wat de kunstenaar met zijn werk bedoeld heeft.

Twee oudere mannen kijken naar een doek met vormeloze vlakken bruin en geel. ‘Dit gaat wel effe wat verder dan kippenvel, me dunkt!’, zegt de een. ‘Ja, dat dunkt mij ook!’, zegt de ander. De krantenlezer kijkt naar het ‘kunstwerk’ en vervolgens naar de uitgebluste mannen: de kortsluiting wordt in deze cartoon veroorzaakt door het contrast tussen het ‘kippenvel’ en de volstrekte onaangedaanheid van de mannen. In een andere cartoon is de anticlimax nog directer. Twee mannen kijken naar een geel-roze-bruin doekje in een grijzige kamer. Een van hen zegt: ‘Er gaat bij mij nu toch wel een soort huivering door me heen geloof ik.’ Adempauze: ‘O nee, toch niet.’

Je kunt een slaapverwekkend doek beter te lijf te gaan met spot dan met een stanleymes.

Het nihilisme in Gummbahs cartoons is dodelijk, maar alleen in metaforische zin. Deidre op atelierbezoek, dat zou de titel kunnen zijn van een tekening waarop een vrouw voor een ezel staat met daarop een schilderij. Het toont een blauwe, omlijnde vorm op een paars vlak. Achter de vrouw (enorme neus, onderkin, hangborsten) staat een mannetje met een alpinopet, dus dat zal de kunstenaar zijn. Hij kijkt wat beteuterd naar beneden, want zijn bezoekster heeft alles laten lopen: poep en pis. ‘Sorry’, zegt ze, zonder veel overtuiging.

De monumentale lelijkheid van deze cartoon overstijgt het begrip lelijkheid en vraagt om een monumentale presentatie. Het zou op een formaat van vijf bij vijf meter in een zaal van het Stedelijk Museum moeten hangen, omdat de allure van zo’n presentatie (sterk contrasterend met Gummbahs hoekje in de krant) maakt dat men beter kijkt. Er valt namelijk veel te zien als je je weerzin over die uitwerpselen eenmaal hebt overwonnen. De haartjes in de nek van de kunstenaar. De aandoenlijke voeten van de ezel. Het lichtgevend geel van de urine en de zeer precieze plaatsing van de vrouw in het hart van de cartoon. Ziehier de sterfelijkheid van de mens tegenover de eeuwigheid van de kunst: een vanitas.

Is Gummbah een kunsthater? Beslist niet. Gertjan van Leeuwen (1967), zoals hij in zijn paspoort heet, maakt samen met Chantal Rens truien en T-shirts waarop teksten staan als ‘My imagination is always on vacation’, ‘Bidden maakt dik’ en ‘Life is a must’. Gummbahs absurdisme klinkt hier wel in door, maar als je op internet de polaroids ziet van hun Nobody Forever-project, oogt het tamelijk serieus. Wat de tekenaar in zijn cartoons vooral belachelijk maakt, is het complot tussen kunstmakers en kunstbeschouwers die talentloosheid niet ontmaskeren als die zich (heel nadrukkelijk) manifesteert. Die argwaan is niets nieuws onder de zon, want cartoonisten en striptekenaars hebben vanouds een oogje op moderne kunst vanwege de kleren-van-de-keizerretoriek. In 1990 publiceerde Cuno Affolter uit Zwitserland zijn studie Mit Pikasso macht man Kasso waarin hij honderden voorbeelden bijeenbracht van parodieën op modern ogende schilderijen en plastieken. Tekenaars zijn ambachtslieden die met engelengeduld hun bladzijden volkrabbelen: uitgummen, nog eens proberen, inkten, scannen, kleuren en ga zo maar door. Daartegenover komt het Grote Verhaal van de Kunst – dat van een zwart vlak suprematisme maakt en van een wit vlak zero – wel heel makkelijk weg…, zo vinden de stripmakers.

Op 8 januari jongstleden stond in De Volkskrant een tekst die niet eens als parodie bedoeld was: ‘Hoe omschrijf je schilderijen die enkel uit verf op doek bestaan en waarover weinig meer te zeggen is? Maar die toch intrigeren omdat ze een paar basisregels van de elementaire schilderkunst ter discussie stellen. Dat het schilderij uit één helder beeld of één heldere structuur moet zijn samengesteld. Altijd in evenwicht moet zijn. Het doek niet te smal en niet te breed mag zijn. Toon Verhoef stelt zichzelf, al schilderend, dat soort vragen. Het levert prettig ongemakkelijke schilderijen op, waarvan een nieuwe reeks nu in Tilburg te zien is.’ Hier is een recensent aan het woord die geconfronteerd werd met verf op doek en daar ‘weinig meer’ over te zeggen had. Voor de kunstpagina van de krant moest hij echter toch een tekst produceren, die zich laat lezen als een voetnoot bij Gummbahs kunstgrappen.

Een kleine zeventig arty-farty cartoons heeft Gummbah nu getekend en die vormen samen, zou je denken, een kant-en-klaar boek. Maar nee. De tekenaar liet per mail het volgende weten: ‘De verschijning van een boek met alleen kunstcartoons is een mythe. Misschien dat de uitgever mijn gemompel aangezien heeft voor een ‘ja, want hij ziet het wel zitten, maar ik minder’, omdat het steeds op hetzelfde knopje drukken wordt, zo met al die naar schilderijen kijkende ventjes achter mekaar. Volgens mij komen ze beter tot hun recht te midden van met echte problemen kampende ventjes in bijvoorbeeld mijn volgende bundel, deo volente. Is hiermede de bestaansgrond van je essay afdoende onderuit geschopt?’

Nee, dus.

Joost Pollmann

Recente artikelen