De kunstenaar als rolmodel in tijden van competentiecrisis
In een wereld van toenemende ondeskundigheid, waarin het amateurisme welig tiert, biedt de kunstenaar een interessant rolmodel. Als professional zonder metier, of ambachtsman zonder ambacht, kent zijn handelen een oneindig potentieel. Er valt door de samenleving veel te leren van de manier waarop de kunstenaar zijn onkundigheid effectief maakt.
In het professionele domein neemt de beeldend kunstenaar een bijzondere positie in. Zijn beroep mist een duidelijke standaard van vakmanschap. De beeldende kunst is geen werkelijk metier meer: er bestaan technische noch esthetische criteria voor een ‘competent kunstwerk’. Hierin verschilt zij van andere kunstvormen zoals muziek en dans, die nog wel degelijk minimumeisen van techniek en vakmanschap kennen.
Moet een kunstenaar een hamer kunnen vasthouden? In de beeldende kunst bestaat zelfs onder kenners geen consensus over criteria van vakmanschap en artistieke kwaliteit. Het werk van kunstenaar X zal door de ene beschouwer worden afgedaan als jammerlijk wrakhout, terwijl de ander er, met evenveel kennis van zaken, een revolutionaire nieuwe esthetiek in ziet. Deze onbepaaldheid biedt nog materiaal voor honderden cynische columns van Gerrit Komrij in de NRC. In wezen gaat het echter om een fascinerende eigenschap, die de beeldend kunstenaar bovendien tot een onverwacht rolmodel in de hedendaagse samenleving maakt.
Wat we op dit moment om ons heen zien is een rechtgeaarde, algemene competentiecrisis. De meest navrante voorbeelden doen zich voor in de financiële sector, bij banken, beleggers en verzekeraars (‘De incompetentie is ontgoochelend’, aldus toezichthouder Hans Hoogervorst in NRC Handelsblad van 14 april.) Ook het vastlopen of mislukken van grote infrastructurele projecten wijst op een gebrekkige expertise, en wel bij overheden en projectbureaus. ‘Toen de overheid stopte met het maken van bruggen en wegen, verdween de kennis en de expertise naar de marktpartijen,’ aldus wethouder Adri Duivesteijn (NRC Handelsblad, 12 december 2009). Maar ook die marktpartijen zelf lijken te falen: aannemers en onderaannemers maken fouten bij het slaan van een damwand voor de Noord/Zuidlijn, met de bekende rampzalige gevolgen. Ook uit andere maatschappelijke sectoren (zoals basisonderwijs en tbs-klinieken) komen pijnlijke berichten over ondeskundigheid.
Universiteiten, hogescholen, overheden en andere instellingen zijn intussen geobsedeerd door het fantoom van ‘hoogwaardig talent’ en ‘excellentie’. Maar naarmate zij luider roffelen op de trommel van de kenniseconomie, wordt duidelijker dat de maatschappij als geheel in een acute competentiecrisis is beland.
Ongetwijfeld is incompetentie iets van alle tijden. Wellicht kon de huidige crisis ontstaan doordat technische, bestuurlijke en economische systemen in hun onderlinge verwevenheid zo complex geworden zijn, dat kleine oorzaken sneller rampzalige gevolgen hebben. Automatisering heeft in elk geval bewezen geen remedie te zijn tegen een falende human factor, maar juist de consequenties van dat falen te vergroten.
Er is ook een ideologische component. Binnen de neoliberale netwerkeconomie raakt kennis gemakkelijk versnipperd; de noodzakelijke concentratie verdwijnt in een snelle opeenvolging van tijdelijke projecten. De duurzame institutionele logica van de staat, de school of het museum verdampt in reorganisaties en managementmodes die elkaar steeds sneller opvolgen. Het aansturen en ‘innoveren’ van de organisatie zelf wordt een obsessie, waarbij men zijn kerntaak uit het oog verliest.
In deze context vormt de beeldend kunstenaar een interessant rolmodel. In een landschap van toenemende ondeskundigheid weet hij zijn gebrek aan vakmanschap juist productief te maken. Hij is een professional zonder metier, een ambachtsman zonder ambacht, een dilettant met een oneindig potentieel. Hij is degene die de vakinhoud van zijn eigen discipline voortdurend ter discussie stelt. De kunstenaar betrekt de competentiecrisis onverbiddelijk op zichzelf, bij elk werk opnieuw, in plaats van die op anderen af te schuiven, zoals men buiten de kunst pleegt te doen. Hij neemt zijn volle verantwoordelijkheid, in weerwil van de neoliberale tendens om te delegeren en uit te besteden. Het maken van een kunstwerk behelst per definitie altijd een kritische toetsing van criteria van creatieve competentie. Beeldende kunst krijgt zo het karakter van een maatschappelijke metaproductie: elk hedendaags kunstwerk is als een openbare, op de spits gedreven micro-enscenering van de competentiecrisis.
Wat betekent deze situatie nu voor het kunstonderwijs? De ideale beeldende kunstopleiding ontkent noch verhult de structurele leegte in het hart van het kunstenaarschap, en probeert het weggevallen ambacht ook niet angstvallig te vernieuwen of te reconstrueren, maar maakt deze tot middelpunt van een permanente reflectieve praktijk. Daarin ligt, hoe paradoxaal ook, de ware competentie van de kunstenaar besloten: het vermogen om met de eigen ‘incompetentie’ om te gaan. Kunststudenten moeten leren de confrontatie aan te gaan met de onbepaaldheid van hun professie, zonder vooraf vastgelegde, algemene technieken en methodes.
Zowel in het politieke als het economische bedrijf is een dergelijk kritisch vermogen verloren gegaan. Onder druk van kiezers, aandeelhouders, consumenten en media is de angst om fouten te maken al het andere gaan overheersen. De kunstenaar zal hiervoor uiteraard geen oplossing bieden. Wel lijken de diverse artistieke attitudes om met het probleem van de (in)competentie om te gaan, interessant om van naderbij te bekijken. Het beeldend kunstonderwijs is misschien nog wel de enige plek waar we die ‘competentietraining’ zouden kunnen aantreffen.
Pascal Gielen doceert kunstsociologie en cultuurpolitiek aan de Rijksuniversiteit Groningen en is lector aan Fontys Hogeschool voor de Kunsten, Tilburg. Camiel van Winkel is lector beeldende kunst aan AKV|Sint-Joost, Avans Hogeschool, ’s-Hertogenbosch. Zij doen gezamenlijk onderzoek naar de hybridisering van de kunstpraktijk.
Pascal Gielen & Camiel van Winkel