De monoliet van Urfa
De monoliet van Urfa
Het favoriete kunstwerk van Matti Braun houdt nauw verband met zijn recente tentoonstelling in Museum Ludwig in Keulen, waarin de stad Urfa, vlakbij de Turks-Syrische grens centraal staat. De streek geldt als de bakermat van onze beschaving en de geboorteplaats van Abraham. Nog altijd vormt Urfa het decor van talloze nieuwe mythes.
We rijden richting het Taurusgebergte. Het landschap wordt alsmaar schraler, velden vol donkere stenen. Na een tijdje verlaten we de geasfalteerde straat en rijden langs hutten waarvan de wanden bestaan uit stenen, met een dak van balken en dekens. Het is bitterkoud en winderig. De plassen zijn bevroren. Het Taurusgebergte ziet er, met haar witte toppen op een rij, zeer indrukwekkend uit. Het is nu winter – in de zomer zal het er vast heel groen uitzien. Mijn reisgezel toont me de velden van zijn familie, waar graan en wijndruiven geteeld worden. In het dorp en de omgeving spreekt iedereen Zaza. Van hier is de familie, toen hij nog jong was, vertrokken richting een nabijgelegen grotere stad, Siverek.
Zuidoostelijk daarvan ligt Urfa, het antieke Edessa. Later vertrok hij naar Hamburg, waar hij bijna twee decennia doorbracht, tot hij een paar jaar geleden terugkeerde.
We staan op een heuvel, daarnaast een smalle toren, opgetrokken uit donkere stenen. Bovenop een leeg arendsnest. We lopen over de heuvel die gekroond wordt door een grote zendmast voor mobiele telefoons. Van hieruit kijkt men uit naar alle richtingen. Het gebied ligt bezaaid met grote steenblokken. Mij vallen de vervallen huizen op. Links ligt een vlakte met grote kruizen uit steen – resten van boringen naar olie van Duitse en Amerikaanse ingenieurs van twintig jaar geleden. We doorkruizen een groot veld met stenen en komen zo uit bij een dal. Daar, zegt hij, liggen door Armeniërs gebouwde zwembaden. Overal stenen, de kou en het ijs en in dit niemandsland zwembaden, het klinkt absurd. Dit behoort allemaal mijn familie toe. Het was vroeger een paradijs, maar tegenwoordig is het buiten bedrijf. Daartussen op de helling zijn anderhalve meter diepe bekkens gebouwd met helder drinkwater. Het smaakt zeer zacht en aangenaam, in de winter is het bronwater warm, in de zomer koel. Het uitzicht op het Taurusgebergte bij de pistachebomen is waarachtig paradijselijk.
In zijn periode in Hamburg keek hij elke week naar Yol, vertelt hij. De film van Yilmaz Güney – de eerste film waarin Koerdisch gesproken wordt – werd door zijn regieassistent Serif Gören in het geheim opgenomen in Turkije volgens een door Güney in de gevangenis akelig precies geschreven draaiboek. ‘Güney’ betekent zuiden en slaat op Yilmaz’ kunstenaarsnaam. Hij was Zaza, Koerd, communist, een man van het volk geboren in de buurt van Siverek en een legendarische toneelspeler. In de jaren zeventig en tachtig was hij naast Atatürk de meest bekende Turk. Na een spectaculaire vlucht met gevaar voor eigen leven, heeft Güney de negatieven van zijn film naar Zwitserland gebracht om daar de film af te maken. Het was het grootste commerciële en artistieke succes van de Turkse film en werd in 1982 onderscheiden met de Gouden Palm. Turkije eiste zijn uitlevering. Toen die uitbleef werd Güney zijn burgerrechten ontnomen. Slechts twee jaar later stierf hij aan maagkanker in een ziekenhuis in de stad van zijn keuze, Parijs. Frankrijk was destijds het enige land dat hem accepteerde als vluchteling – we hebben het over de beginperiode Mitterand, die ook dankzij de communisten aan de regering kwam. Toen Güney in 1983 zijn laatste film maakte – Duvar (de muur), een film over een opstand in een Turkse jeugdgevangenis die werd opgenomen met amateurs in een klooster nabij Parijs – speelden honderden Koerdische jongeren mee, die voor een groot deel afkomstig waren uit West-Berlijn. Een beambte van het Franse ministerie van Cultuur speelde een gevangenisinspecteur uit het verre Ankara.
Ongeveer dertig kilometer buiten Urfa is weer een heuvel – het landschap heeft een eigenaardige effen blauwe kleur. In geen velden of wegen staan bomen, afgezien van enkele exemplaren op de toppen van de heuvels. Het zijn wensbomen. Aan de bast ervan hebben mensen uit het nabijgelegen dorp stukken stof geknoopt in de hoop dat hun wensen in vervulling gaan. Het landschap is doorploegd. Regenwater heeft zich ingevreten in de heldere kalksteen, dat een gespleten oppervlak toont. Overal is er korstmos te vinden, uit kleine spleten groeit kort droog gras. Daartussen ligt de heuvel bezaaid met vuurstenen; de resten van eeuwenoude werktuigen. De ontdekking ervan maakte de streek tot een archeologische vindplaats.
Het weer trok diepe sporen in een ongeveer zeven meter lange monoliet. Gehakt uit de rots, omgeven door diepe sleuven, zal hij nooit loslaten. Zijn formaat heeft de kruisvormig geordende monolieten uit de nabijgelegen tempel overtroffen. Het complex ziet er nog steeds als een buitensporige onderneming uit. Het heeft iets onzinnigs om zoiets in dit haveloze oord, ver van de vruchtbare en waterrijke dalen neer te zetten. De bouw moet honderden arbeiders van ver naar hier hebben gebracht. Er moeten grote etensvoorraden voor zijn aangelegd. Het impliceert een belangrijk moment in de geschiedenis van de overgang van jager en verzamelaar naar boer en herder. Deze zogeheten neolithische revolutie, naar een begrip van de Australische archeoloog en marxist V.G. Childe, zou volgens wat er nu bekend is vanuit de wetenschap pas duizenden jaren later plaatsvinden. Er valt iets voor te zeggen dat die ontwikkeling hier in Turkije een aanvang nam.
Mijn lievelingsfilm is Sürü, wat eigenlijk een vrouwenfilm is, zegt hij me met licht Zwitsers accent. Hij heeft Yol geproduceerd en Güney geholpen bij diens vlucht. Melike Demirağ, die op beklemmende wijze de stomme vrouw van de schaapherder speelt, een hoofdrol in Sürü, was overigens in werkelijkheid allesbehalve stom. In hetzelfde jaar dat ze speelde in de film, vertegenwoordigde deze dochter van een succesvolle filmproducent Turkije op het Eurovisie Song Festival.
Matti Braun, Özurfa Museum Ludwig, Keulen
18 april t/m 31 augustus
Matti Braun