De Omvouwing
In het kader van de recent gehouden Open Ateliers van de Rijksakademie (29 en 30 november), een commentaar van binnenuit op dit jaarlijkse publieksevenement.
Gisteren zat ik met mijn vriendin G. op de steiger voor het water aan de achterkant van de Rijksakademie. Het was erg herfstig, maar op een mooie manier want de zon scheen goudgeel vanachter bomen die in de overgang waren van groen naar rood, waarvan bladeren zowel op het onderliggende water dreven als erin reflecteerden en de temperatuur was aangenaam. S., die in de kantine werkt, bracht ons een halve fles rosé omdat ze zag dat die gepast zou zijn, zo aan het water en terwijl wij probeerden om de invloed van het psychedelische denken op de cultuurgeschiedenis van de twintigste eeuw te traceren, nipten we ervan. We hebben het erg druk. Over vijf weken zijn de Open Ateliers en daar draait het allemaal om op de Rijksakademie. De eerste deadlines voor het aanleveren van titels, beeldmateriaal en het maken van keuzes over te gebruiken apparatuur naderen en leggen een ander grid van tijd en verplichting over onze ommuurde wereld, die anders alleen van buitenaf belaagd wordt door dingen die eisen stellen.
Een punt van discussie tijdens de eerste bijeenkomst over Open Ateliers 2008 betreft de vraag of het om een tentoonstelling gaat, ja of nee. Hans Aarsman vindt van niet. Roy Villevoye ook niet. Ze zitten naast elkaar op een tafel voor de zaal. Hun benen wiebelen in de lucht. Ze hebben net op een groot scherm een videofilm vertoond aan de deelnemers en de staf, en hun plannen voor de organisatie van de Open Ateliers bekend gemaakt. De aanvankelijke grijns op hun gezichten is verruild voor lichte irritatie. Er is protest tegen hun voorstel. ‘We willen niet dat mensen denken dat het een soort biënnale is hier. We willen terug naar de oorsprong van de Open Ateliers: een gemeenschap van kunstenaars die hun werkruimten open stellen voor het publiek’, aldus Aarsman en Villevoye. Daar is weinig tegen in te brengen. Maar tegen sommige andere dingen wel: waarom onszelf presenteren, zoals is voorgesteld, in een videofilm? Dat levert extra werk op. Het is lastig voor videokunstenaars want sommigen spelen in hun eigen films. Hoe moeten ze dan een opgedragen video maken waarin ze gewoon over hun werk vertellen? En dan moet het ook nog op YouTube komen – een eeuwig opduikende hit op google ligt in het verschiet. Er heerst lichte onrust.
Hans en Roy zijn geen curator, maar coördineren alleen. Iedere kunstenaar is verantwoordelijk voor zijn eigen ruimte. Tijdens de Open Ateliers verandert de Rijksakademie van een besloten gemeenschap in een podium voor diezelfde gemeenschap. Iedereen deelt het belang van algemene kwaliteit maar verschilt in opvatting over hoe die tot stand moet komen. De academie vraagt nu van de kunstenaars zich te presenteren in de context die ze biedt – want dat is haar belang.
Tijdens de Open Ateliers keert de Rijksakademie zich letterlijk binnenste buiten. Waar normaliter de studio van de individuele kunstenaar het meest geslotene is in een systeem van fysieke openheid en communicatie (luchtbruggen tussen delen in het gebouw, toegankelijkheid van werkplaatsen, overzicht) wordt juist die private ruimte nu het epicentrum van de aandacht. De kunstenaar die er huist maakt plaats voor zijn werk en daarmee transformeert de Rijksakademie van menselijke gemeenschap tot machinerie. De omgeving die de kunstenaar beschutte en beschermde tijdens het ontwikkelen van het werk opent zich en verstoot de kunstenaar als persoon. Beschermlaag wordt sokkel en de kunstenaar is nu voor zijn positie en waardering geheel afhankelijk van de werking van zijn product.
In de beslotenheid van het ommuurde gebouw is de intimiteit tweeledig: enerzijds is er de gemeenschappelijkheid van het gedeelde territorium, waar bepaalde codes gelden en men een stam vormt in vertrouwelijkheid en saamhorigheid. Daar drinken we herfstrosé en zijn ‘s zomers onze barbecues. Anderzijds verlangt de stam impliciet dat men zich conformeert aan die heersende codes en kan zij alleen bij de gratie daarvan bestaan.
De Rijksakademie is niet democratisch maar wordt van boven af geleid. De verschillende betrokkenen hebben duidelijk verschillende rollen. Er zijn technici voor expertise op hun respectievelijke vakgebieden, ‘advisors’ van buiten die als klankbord voor de kunstenaars fungeren maar ook pedagogen zijn. En er is de algemene staf die zorgt dat het instituut en het gebouw waarin het gehuisvest is goed functioneren. De kunstenaars vormen het centrum en leven in een paradox van zachte controle. Het gebouw zelf, zoals dat in 1992 door Koen van Velsen is opgeleverd, is bijna een panopticum. In het carré gevormd door de oude cavaleriekazerne liggen de ateliers rondom op een rij. In het midden van de binnenplaats staat een toren, daarin bevinden zich de bibliotheek en de verzameling artefacten – symbolen van traditie en de ooit geldende ideologie van Bildung – maar ook de financiële afdelingen en de directie. De kunstenaars worden in hun cellen geobserveerd door de systematiek waarop het instituut rust en door de canon waar ze deel van willen gaan uitmaken.
De Rijksakademie biedt haar deelnemers een uitgelezen kans zich verder te ontwikkelen, zowel inhoudelijk als praktisch, door toegang tot personen, kennis en werkplaatsen te bieden. De mate waarin de kunstenaars die kans grijpen is voor het instituut van groot belang. De Open Ateliers vormen het jaarlijkse moment waarop dat belang zich manifesteert en de rollen deels worden omgedraaid: nu zijn het de kunstenaars die zich verplicht weten naar het instituut, in plaats van andersom. Gedurende het jaar stelt de academie alles in het werk om de kunstenaars te bedienen – niet alleen vanuit een algemeen geloof in het belang van beeldende kunst, maar ook om haar eigen voortbestaan te kunnen garanderen. De kunstenaars zijn de ambassadeurs van de Rijksakademie die zich tijdens de Open Ateliers presenteert en het is middels hun werk dat de Rijksakademie haar contacten beheert, sponsors vindt en waardering oogst. Dat is een eerlijke ruil, maar niet per se een moeiteloze.
Sommige residents komen uit Kosovo, anderen uit Korea en weer anderen uit Kongo. De ontwikkeling van een gemeenschappelijkheid tussen de verschillende deelnemers is gebaat bij het versterken van de notie van uitverkorenheid. Wanneer men zich uitverkoren weet ten opzichte van een grote groep anderen (de buitenwereld) worden onderlinge verschillen gemakkelijker overwonnen. Een ander principe dat werkt is de gemeenschappelijke ervaring. Samen kennis vergaren tijdens lezingen en debatten, samen excursies ondernemen, zich samen misdragen op feestjes. Samen kunstenaar zijn. De gemeenschappelijkheid gedijt bij het afschermen van de buitenwereld, want die differentieert. Binnen de muren bestaan er geen officiële middelen voor differentiatie. Er is geen curriculum dat getoetst kan worden. Er wordt niet beoordeeld. Wel wordt er onzichtbaar sturend gewerkt in de vorm van beleid: suggesties over het ontmoeten van bepaalde ‘advisors’, bijvoorbeeld. De Rijksakademie combineert haar status van luxe ‘residency’ naadloos met haar pedagogische taak als academie en wendt intern alles aan om de orde van uitverkorenheid te handhaven. Daarin staat de kunstenaar centraal en mag presteren.
Zo bij elkaar gezeten op de intieme zolder, onder de houten balken van het dak, zijn we een gemeenschap. ‘Community’ zeggen Hans en Roy. Ze willen dat gevoel overbrengen op het publiek, straks tijdens de Open Ateliers. Maar het primair belang van de kunstenaars ligt nu elders. Nu willen wij ons werk voor het voetlicht brengen. Wanneer de buitenwereld onze gemeenschap betreedt houdt die gemeenschap op te bestaan. Dan zijn we ineens allemaal kunstenaars die serieel hun werk presenteren – het is geen tentoonstelling ten slotte – en hebben we belang bij individualiteit. Niet zozeer als elkaars concurrenten maar om überhaupt gezien te kunnen worden in de massaliteit die het evenement nu eenmaal is. Het is tijdens het omvouwen van onze zacht beklede studio’s tot bestendige podia dat onze kunstenaarsziel opleeft: een frisse wind doorblaast de gemoedelijkheid en het is weer gewoon ieder voor zich en God voor ons allen, zoals het hoort.
Bart Groenendaal