metropolis m

De onbeholpen poseur
Interview met Lili Reynaud-Dewar

Het werk van Lili Reynaud-Dewar is een geladen, soms zelfs broeierig mengsel van culturele observaties, doortrokken van verrassend persoonlijke geschiedenissen. Dit voorjaar toont ze haar werk in Marres in Maastricht.

Lili Reynaud-Dewars werk bestaat uit veel verschillende elementen, onder andere sculptuur, performance, film en tekeningen, en is zo rijk en heterogeen dat het moeilijk te definiëren valt. Bijna altijd is er een performance, die is ingebed in een complex van beelden, video, kostuums, installaties en teksten. Zelf omschreef ze haar tentoonstellingen ooit als een ‘omgeving voor performances’, die vaak voor de opening worden opgevoerd, met Reynaud-Dewar (1975), haar kostuumontwerper en haar video-assistent als enige toeschouwers. Zo bracht ze een prikkelend eerbetoon aan het design van de vermaarde ontwerper Ettore Sottsass tijdens de Berlijn Biënnale in 2008, door uitgebreid zijn design-kritische teksten te citeren tegen de achtergrond van Sottsass-achtige decorstukken en spiegels (Reynaud-Dewar is dol op spiegels). In de Kunsthalle Basel in 2010 was Sun Ra onderwerp van een complexe, over twee zalen verdeelde reconstructie van een bezoek van haar ouders aan een optreden van Sun Ra uit 1970 in Fondation Maeght in Zuid-Frankrijk. Onderdeel van de reconstructie is de video van een performance door haar moeder, die herinneringen ophaalt aan het concert. Reynaud-Dewar confronteert haar moeder met geluidsopnamen van het concert en met de indrukwekkende culturele erfenis van de fameuze, visionaire jazzmuzikant. Aan de muur hangen tekeningen van de pamfletten van Sun Ra, gekopieerd op grote panelen. In 2010 waren ze nog te zien in Witte de With in Rotterdam.

Chris Sharp

Laat ik openen met een aantal karakteriseringen van Céline Kopp uit een korte, scherpzinnige tekst die ik erg verhelderend vond. Ze beschreef je werk als ‘allegorische sculpturen en theatrale fabels’ die geen duidelijke patronen volgen: ‘Tegenstrijdigheden treffen elkaar in een burleske enscenering van culturele assimilatie en weerstand.’ Ik neem aan dat dit betekent dat, ondanks de politieke lading van het werk, het toch niet probeert een bepaald standpunt weer te geven of een specifieke boodschap over te brengen. Kopp werkt dit idee van tegenstrijdigheden even later uit: ‘Door gebruik te maken van een esthetisch vocabulaire dat niet voortkomt uit haar eigen culturele achtergrond bereikt Reynaud-Dewar een fragmentatie van haar eigen stem, waardoor het werk centrifugeert naar oneigen elementen. Deze stemmenpolyfonie zet vraagtekens bij de culturele authenticiteit en de intrinsieke representatie van het eigen zelf van de kunstenaar in het creatieve proces.’[1]
Wat me vooral interesseert, is de kwestie van de artistieke achtergrond en de culturele authenticiteit. Je bedient je van nogal onbehouwen cultureel bepaalde verwijzingen, zoals – om maar een paar van de wat bottere voorbeelden te noemen – de Jamaicaanse vlag, Sun Ra, en zelfs het ‘zwarte gezicht’, iets dat ronduit taboe is en waarop jij, als blanke Franse vrouw, geen enkele culturele claim kan leggen. En juist het feit dat ik dit aankaart, brengt de rekbare absurditeit van zo’n vooroordelensysteem op een oncomfortabele manier naar voren, ook al is het in essentie onopgelost.
Bij een bezoek onlangs hadden we het over je toenemende interesse voor het concept van de poseur. Wat betekent dat voor jou, een poseur? Ben jij een poseur?

Lili Reynaud-Dewar

‘Ik ben erg geïnteresseerd in het politieke werk van de Franse schrijver Jean Genet. Op een bepaald punt in zijn leven stopte Genet met het schrijven van romans en toneelstukken, en legde zich vervolgens bijna twintig jaar geheel toe op manifesten, speeches en interviews, waarin hij steun betuigde aan de Black Panthers, de Palestijnse zaak, de werkomstandigheden van de Maghreb-immigranten in Frankrijk, en, later, de Rote Armee Fraktion. Er is een duidelijk verband tussen Genets achtergrond als adoptiekind en zijn latere internering als delinquent, als dief, en de omstandigheden van de zwarte Amerikanen, de Franse immigranten (aan wie burgerrechten en economische rechten ontzegd waren) en de Palestijnen (aan wie hun land ontzegd was). Genets veelzijdige, poëtische geëngageerdheid mondt uit in een totale opheffing van de concepten ras, identiteit en natie. Door even grote aandacht te schenken aan zo’n verschillende reeks conflicten en door bovendien een band te vormen tussen zichzelf (een Franse, blanke intellectueel) en zijn verre politieke medestanders wijst Genet het identificeren van naties, rassen en fenotypen af. In zekere zin speelt hij de poseur: hij grijpt in waar hij niet hoort, of niet verwacht wordt, te zijn. Hij bouwt een identiteit op voor zichzelf, een die los staat van het instrumentarium van onderscheid en definitie.
Mijn eigen speelveld is veel nietiger. Ik werk binnen de context van de hedendaagse kunst: een wereld van representaties, beelden, symbolen. Het gaat mij vooral om het verstoren van het assimilatiemechanisme tussen de productie van een kunstenaar en zijn of haar culturele identiteit, en het verhandelen van de zogenaamde “authenticiteit”. Meer dan het laten vervloeien van diverse culturele vormen – iets dat te veel neigt naar het exploiteren van een opeenhoping van mogelijkheden en interpretaties – wil ik zoeken naar productieve manieren om deze identificaties om te draaien, om de ene met de andere te nuanceren, of ze aan elkaar te spiegelen. Daarbij laveer ik tussen belangrijke figuren uit mijn eigen omgeving (mijn moeder en mijn grootmoeder) en figuren die ver van me afstaan (zoals Sun Ra, die zichzelf buitenaards noemde) om zo een plek af te bakenen die assimilatie afweert en die het mogelijk maakt een persoonlijkheid op te bouwen door middel van kunst – hoe ouderwets dat ook mag klinken. Ik ben een wat onbeholpen poseur. Mijn constructie zit vol blinde vlekken, fouten en onterechte toe-eigeningen die ik gebruik om de complexe geschiedenissen van dominantie, marginalisatie en afscheiding te begrijpen.’

Chris Sharp

Het idee van de kunstenaar als onbeholpen poseur fascineert me. Ik kan niet anders dan hierin een ingewikkeld verband te zien tussen wat jij beschrijft als het opbouwen van een persoonlijkheid door middel van kunst, aspecten van macht en een weerstand tegen toegewezen rollen, en niet noodzakelijk in die volgorde. Eerder beschreef je jezelf als een conceptueel kunstenaar, of als iemand die werkt binnen de conceptuele traditie. Maar je ziet er eigenlijk helemaal niet uit als een ‘conceptuele kunstenaar’.

Lili Reynaud-Dewar

‘Zien de leden van General Idea eruit als conceptuele kunstenaars? Ik weet niet hoe conceptuele kunstenaars eruitzien. Maar ik weet wel dat het idee mijzelf te zien als conceptuele kunstenaar niet geheel vrij is van een zekere dubbelhartigheid. Ik weet heel goed dat mijn werk er niet uit ziet als conceptuele kunst. Maar, ten eerste ben ik er niet zeker van of conceptuele kunst alleen gezien moet worden binnen de beperkingen van haar veronderstelde neutraliteit en reductionisme. En ten tweede kan ik nogal wantrouwig staan tegenover de conceptuele of minimalistische kunstesthetica, nu ze algemeen aanvaard is en profiteert van de aantrekkingskracht van de administratieve of media-stijl. Art & Language bespreken dit in een tekst in Art-Language in 1976, waarin ze kritiek uiten op de generalisatie van conceptuele kunst via een zeker formalisme (dat wil zeggen de vormen van het administratieve of tekst-beeld doxa), of misschien juist het tegenovergestelde. Op een nogal agressieve toon bespreken ze hun overstap naar de schilderkunst en ironiseren ze “de maniërismes van de semiotiek”.
Als ik zeg dat ik conceptueel kunstenaar ben, dan bedoel ik dat het werk, ondanks alle fouten en misverstanden, gespeend is van elke onschuld (maar niet van utopische ambities). Ik vond het dan ook interessant dat je het woord “eruitzien als” gebruikt, omdat ik graag speel met het idee dat sommige objecten of personen complexe concepten kunnen overbrengen zonder eruit te zien alsof ze dat als doel hebben.’

Chris Sharp

Je maakt een zeer terechte opmerking over de esthetische verwachtingen van de conceptuele kunst. Iets wat vaak verloren gaat in het gedoe om dat tijdperk te definiëren, is dat er voortdurend tegen elkaar opgeboden werd door te stellen: ‘Dit is óók kunst!’ Het ging erom juist zo min mogelijk als ‘kunst’ uit te zien, en toch kunst te maken. Gezien de heersende esthetische normen en de heroïsche schaal van de voorafgaande periode was een groot deel van dit opbieden een reactie door te kiezen voor het kleine en immateriële. Wat me in dit verband erg intrigeert, is jouw karakterisering dat ‘het werk gespeend is van elke onschuld’. Kun je daar iets meer over zeggen?

Lili Reynaud-Dewar

‘Veinzerij is een kwestie van te opvallend zijn, zoals in het verhaal The Purloined Letter van Edgar Allan Poe. Het meubilair van Memphis uit de vroege jaren tachtig is ook een voorbeeld van deze instelling: het ziet eruit als een uitbundige en amusante toilettafel of boekenkast, en het is praktisch, zelfs elegant, om het product als zodanig te gebruiken. Maar een ander doel, het hoofddoel eigenlijk, is om kritiek te leveren op de standaardisatie van het leven door vormgeving, stedelijke ontwikkeling, architectuur. Het wil de ruimte voor uitzonderingen in de context van culturele massaproductie ter discussie stellen. Ik zou zelfs bijna durven stellen – als het niet zo’n essentialistische opmerking was – dat deze huichelarij, mogelijk indirect, een typische strategie is van bepaalde randverschijnselen of minderheden (zelfs als die alleen gefantaseerd zijn). Het is het “symptoom” van het onvermogen om de dialoog aan te gaan met de directheid van overheersende representaties, en van de drang om ambigu materiaal te produceren.
Laat ik besluiten met een citaat uit Donna Haraways Cyborg Manifesto uit 1984: “De cyborg staat beslist voor partijdigheid, ironie, intimiteit en perversiteit. Ze is oppositioneel, utopisch, en is volledig vrij van onschuld. […] Het grootste probleem met cyborgs is natuurlijk dat ze de onwettige nakomelingen zijn van militarisme en patriarchaal kapitalisme, om maar te zwijgen van staatssocialisme. Maar onwettige nakomelingen zijn vaak bijzonder ontrouw aan hun afkomst. Hun vaders zijn immers van geen belang.”’[2]

Chris Sharp is criticus en curator, Parijs, en redacteur van het tijdschrift Kaleidoscope

Chris Sharp is criticus en curator, Parijs, en redacteur van het tijdschrift Kaleidoscope

Madame RealismMarres, Maastricht

Madame RealismMarres, Maastricht

12 maart t/m 5 juni

12 maart t/m 5 juni

1.

1.

Céline Kopp, ‘Lili Reynaud-Dewar’, in: Vitamin 3-D. New Perspectives in Sculpture and Installation, Phaidon Press, 2009.

Céline Kopp, ‘Lili Reynaud-Dewar’, in: Vitamin 3-D. New Perspectives in Sculpture and Installation, Phaidon Press, 2009.

2.

2.

Donna Haraway, ‘A Cyborg Manifesto: Science, Technology, and Socialist-Feminism in the Late Twentieth Century’, in: Simians, Cyborgs and Women: The Reinvention of Nature, Routledge, New York, 1991, pp. 149-181.

Donna Haraway, ‘A Cyborg Manifesto: Science, Technology, and Socialist-Feminism in the Late Twentieth Century’, in: Simians, Cyborgs and Women: The Reinvention of Nature, Routledge, New York, 1991, pp. 149-181.

Vertaald uit het Engels door Ron de Klerk

Vertaald uit het Engels door Ron de Klerk

Chris Sharp

Recente artikelen