metropolis m

Jesse Darling  genoot een opleiding deels in Amsterdam, maar werkt al jaren in Berlijn aan werk dat opkomt voor de mensen die leven in de marge. ‘Kijk naar degenen die buiten een systeem vallen of opereren en zie waar het wringt in de samenleving.’

Met een zaklamp in de hand word je de gigantische verduisterde hal van de Kunstverein Freiburg ingeleid voor de opening van Jesse Darlings Gravity Road. In de smalle lichtbundels ontdek je de met zand gevulde jutezakken van de Deutsche Bundesbank waar madeliefjes uit groeien. De zakken houden de ranke poten van een aftandse ijzeren achtbaan overeind, die sierlijk door de ruimte heen kronkelt. Gravity Road doet obsoleet aan, alsof je ‘s nachts een verlaten attractiepark bent binnengestapt, waar de natuur langzaamaan de industriële ingrepen van de mens, en de bijpassende vermaakindustrie, bezig is teniet te doen.

Darling wijst met Gravity Road op de diepere wortels van de westerse samenleving, die onlosmakelijk verbonden zijn met koloniale moderniteit. De titel refereert aan de in 1827 in Pennsylvania gebouwde mijnspoorlijn, waarvan de snel op- en afdalende wagons een bron van publiek vermaak werden. Het was deze spoorlijn die verder werd ontwikkeld en gecommercialiseerd als model voor de achtbaan zoals die in pretparken tot op heden razend populair zijn. Tot in de tweede helft van de twintigste eeuw waren pretparken in de Verenigde Staten alleen toegankelijk voor witte Amerikanen. Afro-Amerikanen werden geweerd. Eenzelfde soort geschiedenis kenmerkt het voormalige Marienbad waarin de Kunstverein sinds 1997 is gehuisvest. Bij de ingebruikname van het grote zwembad in 1938, een pronkstuk van nationaalsocialistische architectuur, werd bepaald dat de ruimte enkel voor niet-Joden toegankelijk zou zijn.

Systeemkritiek

Op een wisselvallige middag in mei ontmoet ik Darling in hun studio in het Berlijnse Neukölln. Darling vertelt me dat de achtbaan voor hen als symbool dient voor een nieuw episteme. Hij laat zien hoe een industriële constructie, een transportmiddel voor in mijnen zwoegende arbeiders, is toegeëigend door een vermogende middenklasse, die uit verveling op zoek is gegaan naar alternatieve, kunstmatig opgewekte vormen van  spanning. De harde werkelijkheid van mijnbouw wordt zo onttrokken aan het productieapparaat en tot een spektakel gemaakt voor een welvarende witte elite, die onderdeel is van een systeem van uitsluiting dat is gebaseerd op een koloniale machtsdynamiek.

Systeemkritiek loopt als een rode draad door het werk van Darling. Hen vertelt mij uitgebreid over hun jaren in Amsterdam, voordat hen in 2008 ging studeren aan de Central St. Martins academie in Londen. Het zijn de eerste jaren van het nieuwe millennium, aan de vooravond van een golf van gentrificatie die de stad in rap tempo fundamenteel zou veranderen. Darling doet het basisjaar aan de Rietveld Academie maar gaat niet verder met het tweede jaar. Wellicht hebben de lange nachten van online sekswerk daarmee te maken of is het nog te vroeg om de creatieve gedachtes daadwerkelijk vorm te geven.

Darling is actief lid van de kraakbeweging en bezoekt regelmatig bolwerken als de Vrankrijk, de Minds, het RDM terrein, en de NDSM van voor de sanering en modernisering. Kraken, demonstreren en het verzet tegen ontruimingen kenmerken het leven in de kraakscene waar veel ruimte is voor saamhorigheid, creativiteit en vrijheid. Allerlei buitenstaanders en andersdenkenden krijgen er makkelijk toegang toe. Darling ziet hoe de veelal witte vertegenwoordigers ervan zich opwerpen als mediator tussen de gemeenschap en het systeem, bijvoorbeeld als de politie een pand wil ontruimen. Hoewel de gemeenschap zich parallel  aan de normatieve samenleving wil ontwikkelen, als een alternatief, is ook hier een hiërarchische structuur ontstaan. Darling legt mij uit dat hun duidelijk werd dat ‘even in alternative ways of living and being, the same ancient structures will emerge again and again until we deal with what animates them, the ghosts of old sovereign structures.’

Darling ziet de jaren bij de krakersbeweging als vormend, zowel voor hun kijk op sociaal-politieke thema’s als voor de DIY esthetiek die tekenend is voor hun visuele taal. Het gevoel van een collectief, van een bande à part, komt bijvoorbeeld sterk naar voren in de installatie The Great Near (2016), zoals geëxposeerd in de Londense galerie Arcadia Missa. Slanke, rechtopstaande houten panelen staan verspreid over de ruimte. Ze ogen fragiel maar hebben elk duidelijk een eigen individueel karakter. Ze zijn gemaakt van allerhande oude panelen, zoals een deel van een deur, en staan op dunne poten van metaal, krukken of houten balken. Het lijkt alsof de sculpturen ieder moment in beweging kunnen komen, als vormen ze een demonstratie. De handgeschreven tekst leest als een manifest tegen onder andere de priorisering van individualisme en vrijheid; geloof in onvermijdelijke sociale, wetenschappelijke en technologische vooruitgang; rationalisatie en professionalisering. De bende demonstreert voor een alternatieve toekomst die nabij is, dan wel nabij zou moeten zijn.

Aan de muur hangt Saint Batman (2016) als een icoon. De stripfiguur met zijn zwarte gewaad en masker is gemaakt van een vuilniszak, met een gezicht van purschuim en een lolly in zijn mond. Om zijn hoofd hangt een lauwerkrans die doet denken aan een aureool. Darling vertelt dat hen zich als tiener kon identificeren met de ambigue status van de stripfiguur. Batman is tegelijkertijd krachtig, kwetsbaar en getroebleerd. Hij straalt een mannelijke arrogantie uit maar is ook een eenzame risée van de samenleving die gezien zijn zonderlijk bestaan in sociaal opzicht heeft gefaald. Bovendien is zijn seksualiteit onduidelijk, wat hem onderscheidt van veel andere striphelden.

Een vergelijkbaar gevoel van collectiviteit werd opgewekt met March of the Valedictorians (2016) op de Biënnale van Venetië in 2019. De haast identieke sculpturen waren statig en sterk door het aantal en de hoogte, maar ook oogden ze fragiel en kwetsbaar vanwege de haast in elkaar verstrengelde ranke poten. Valedictorian is de academische titel voor de beste student van het jaar, een diepgewortelde, niet onbetwiste traditie in een aantal Engelstalige regio’s. Sterk als collectief, maar breekbaar als individuele elementen, benadrukken de gegroepeerde sculpturen Darlings veelgehoorde uitspraak ‘Nothing is too big to fail’. Met het accent op hun constructie, hun mechanisme en positie, laat Darling zien dat wat geconstrueerd is, ook kan worden gedeconstrueerd, uit elkaar gehaald ofwel kapotgemaakt. Zou hen met dit werk ook de eigen aanwezigheid op de biënnale hebben willen weerspiegelen, te midden van alle andere kunstenaars die verwikkeld zijn in het bouwen van een carrière?

Feilbaarheid

Om na te kunnen denken over onderliggende structuren zijn cruciale begrippen in het werk van Darling fallibility ofwel feilbaarheid, en fungibility, dat gaat over transmutatie van vorm maar niet van waarde. Het is een natuurlijke en menselijke eigenschap om fouten te maken, een eigenschap die ook inherent is aan de systemen die de mens heeft gemaakt. Darling vraagt aandacht voor kwetsbaarheid in een door voorspoed en vooruitgang gedreven maatschappij. Fungibility kan worden geïnterpreteerd als een optimistische houding met geloof in de potentie van verandering, die Darling in hun kunst vertaalt via de materialiteit van het werk. Goedkope, alledaagse objecten, elementen en materialen transformeert hen tot  sculpturen en installaties die zich kritisch tonen, ‘to denaturalize the way things are, because it is not the way they have to be.’

Feilbaarheid komt terug in werk dat zich niet alleen richt op het falen van onderliggende systemen en mechanismen maar vooral op de kwetsbaarheid van het individu en het menselijk lichaam. Getroffen door een neurologische ziekte kan Darling lange tijd hun rechterarm niet gebruiken. Ondanks de verlammende beperking gaat hen door met het maken van werk dat zich de taal aanmeet van medische onderzoeken, zoals in de installatie Comfort Station (2017). Vervormde protheses, klinische artikelen en hulpstukken oscilleren tussen veerkracht en fysieke afwijzing, tussen abjectie en een opnieuw geconfigureerde vorm van agency. In Crevé in Triangle – Astérides (Marseille, 2019) ligt de zaal vol met neergestorte, gevouwen vliegtuigjes van metaal, die naast destructie ook rust uitdragen, alsof ze daar na een wild festijn zijn blijven liggen. ‘Crevé’ betekent ‘kapot’, ‘doodop’ of ‘doorboord’, alsof er gaten in de lucht, in de atmosfeer, zijn gepierced door het scherpe metaal. De hoeveelheid aan vliegtuigjes resulteert in een gevoel van onontkoombaarheid, alsof de onzichtbare gaten eigenlijk overal om ons heen aanwezig zijn en we omringd worden door een kapot systeem. In Epistemologies (continuous) (2019) onderstrepen rommelige stapels multomappen de turbulente dynamiek van meerdere diepzinnige beschouwingen op al wat leeft en sterft, zoals de bloemen in de vitrines van de installatie doen door langzaam te verwelken. Darling kijkt op foucaultiaanse wijze naar de in- en uitsluiting van het individu in relatie tot het instituut en de maatschappij, door de aandacht te leggen op diegene die buiten de functionerende samenleving wordt geplaatst.

Zelfreflectief als hen is, legt Darling uit dat hen niet alleen het slachtoffer is van overheersende instituten zoals het patriarchaat, het imperialisme, en het zorgsysteem, maar ook de begunstigde ervan. Die complexe ambiguïteit komt terug in de installatie A Fine Line (2018). Een waslijn loopt zigzag door de tentoonstellingszaal met daaraan slingers, serpentine, babykleertjes, een ballon met ‘40’ erop, afgetrapte schoenen en vieze theedoeken, alsof het een weergave van iemands levensweg is. De bonte verzameling wordt gecomplementeerd met anti-vogel spijkerbedjes en akelig aandoend scheermesdraad, dat gebruikelijk is rondom militaire complexen. De alledaagsheid en levensvreugde krijgt een unheimische bijsmaak. Het werk onderstreept hoe het individu niet alleen profiteert van het leven in een systeem maar ook verwikkeld raakt in de schaduwkanten ervan. Darling kaart zo  onderliggende machtsstructuren aan. Om daaraan voorbij te kunnen pleit hen voor ‘admitting to some kind of radical fungibility, or the universality of Verletzlichkeit (kwetsbaarheid/gevoeligheid, red.), a word (…) that works much better and more viscerally than the English vulnerability, (…) the propensity to be wounded, to woundedness.”

Ondanks Darlings kritiek op repressieve mechanismen en complexe machtsdynamieken, bevatten de werken vooral een ode aan de collectiviteit en haar potentie: de kleurrijke onderdelen van de levenslijn, de ballade, de demonstratie. Intimiteit en solidariteit vormen daarbij de kern van een oeuvre dat zich opwerpt voor de afvalligen, de gevallenen en de gewonden. Alsof Darling voortdurend wil zeggen: kijk naar degenen die buiten een systeem vallen of opereren en zie waar het wringt in de samenleving.

Léon Kruijswijk

is assistent curator bij KW Institute for Contemporary Art in Berlijn, en freelance curator en criticus

Recente artikelen