De pocher – Joseph Klibansky
Hij is een selfmade kunstenaar, wat iets anders is dan een autodidact. Hij stelde tentoon in Venetië, buiten de biënnale om, en in de schaduw van het Rijksmuseum, zonder dat het museum ervan wist. Alles ‘op eigen kracht’, zoals hij het zelf graag noemt. Joseph Klibansky, dromer, rising star. Heel het Gooi loopt met hem weg.
Wat ruikt er naar kunst, ziet eruit als kunst, maar is geen kunst? Het weerspiegelt niet alleen uw eigen tronie, maar ook die van de hedendaagse maatschappij en is op feesten en partijen boven de bank of het bureau van de kapitaalkrachtige verzamelaar te vinden. Op het eerste oog hebben de oneindig spiegelende kamers van Yayoi Kusama en de gepolijste bronzen van Joseph Klibansky weinig met elkaar gemeen, maar dwaal af in de wereld van de hashtags en de hoofden van talloze ikken zweven u tegemoet. Zelf weet Joseph Klibansky (1984), de in Kaapstad geboren Nederlander, het prozaïsch uit te drukken: ‘Het gaat mij om een stuk zelfreflectie. Ik wil dat mensen aan zelfreflectie doen. Ik wil mijn kunst koppelen aan de tijdsgeest.’ Hij is, in zijn eigen woorden, een bloedserieuze Artist met hoofdletter a. Het type maker van objecten dat vrijwel uitsluitend door vastgoedmagnaten en mediapersoonlijkheden wordt gewaardeerd en gekocht. Niemand die ik tegenkom in de kunstscene heeft een goed woord over voor Klibansky. Toch wil hij zichzelf presenteren als rising star in zowel de kunstwereld als in het universum van het grote geld, iemand die het op eigen kracht heeft gedaan en zijn familie heeft meegenomen in zijn creatieve onderneming. Moeiteloos laveert hij tussen kunstenaarschap en ondernemerschap: een creatieveling die kunst maakt zonder zich daarbij te hoeven beroepen op de subsidies en het snobisme van de kunstwereld.
In interviews ontkent Klibansky stelselmatig dat hij wordt genegeerd door de kunstwereld. Sterker nog: hij heeft op de grootste kunstbeurzen gestaan (Art Basel Miami Beach, TEFAF) en solotentoonstellingen in Venetië en Zwolle gehad. En dat allemaal op eigen kracht. Buiten zijn tentoonstelling bij Museum de Fundatie om is er nooit direct publiek geld naar het maken en tonen van een werk van Klibansky gegaan. Klibansky vindt dit in het openbaar één van zijn verdiensten; hij die alles met zijn eigen bedrijf voor elkaar heeft gebokst. Het is geheel in lijn met de aura van de ondernemer, de selfmade man, waar Klibansky zich graag op laat voorstaan. Toch moet dat ’s avonds in bed weleens aan hem knagen, al was het maar vanwege de vele keren waarbij er naar een solo in het Stedelijk Museum in Amsterdam wordt gevraagd. Een Nederlandse kunstenaar van wereldformaat moet daar toch wel ooit wat tonen of op z’n minst worden aangekocht? Nee, luidt het antwoord van Klibansky. Zijn tijd komt nog wel, wanneer de grote, stoffige musea doorhebben dat zijn naam gelijk staat aan een blockbustertentoonstelling. Wat ze nu met Andy Warhol en Jeff Koons doen, zullen ze over een aantal jaren met hem moeten doen.
De legitimiteit van zijn artistieke succes wordt buiten de vele kopers vaak bestendigd aan de hand van een tentoonstelling in het Palazzo Cavalli-Franchetti in Venetië (2016). Hoewel Klibansky het lef niet heeft die expositie direct aan de biënnale te koppelen, wordt de suggestie wel gewekt, al was het maar dankzij de synchroniciteit van beide tentoonstellingen. Er wordt met geen woord gerept over het feit dat het Palazzo door eenieder in ruil voor een zak geld gehuurd kan worden of over het gegeven dat de firma Klibansky een Venetiaans bedrijfje bestaande uit drie Italiaanse curatoren in de arm heeft genomen. Deze manier van werken heeft Klibansky in 2017 nogmaals dunnetjes overgedaan, ditmaal in het Palazzo Lezze. Afgelopen zomer was in Amsterdam het werk Self-Portrait of a Dreamer te bewonderen in de fontein tussen het Rijksmuseum, Stedelijk Museum en Van Gogh Museum in. Daar op hét Museumplein van Nederland leek hij te pretenderen Nederlands uitverkoren beeldhouwer te zijn, met goedkeuring van de omliggende instituten. Niemand die in de gaten had dat deze locatie gewoon te huur is.
Klibansky bedient zich naast dit huren van vooraanstaande tentoonstellingsruimtes van een breed scala aan namen om zijn werk van kunsthistorische legitimiteit te voorzien. Kijk, in Dream Clouds heeft de foetus de blauwe kleur van Yves Klein! Hier in de serie Dreams of Eden herkent men de uitlichting van het onderbewuste door Jheronimus Bosch! Of daar, het gebruik van stripfiguren in Reflections of Youth en Reflection of Truth is net als bij Jeff Koons! Esthetische kenmerken moeten in combinatie met pompeuze titels de leemte van concept, originaliteit of integriteit opvullen. Klibansky plundert de westerse kunstgeschiedenis op zoek naar onomstotelijk bewezen succes. Het soort kunstenaar dat wordt gewaardeerd door mannetjes met geld die op zoek zijn naar een succesformule waar blindelings in kan worden geïnvesteerd. Eminent transparant als altijd stelde hij bij RTL Late Night dat de aankoop van kunstwerken gezien moet worden als het verplaatsen van vermogen, want ‘waarom zou je nog een pandje kopen als je ook een kunstwerk kunt hebben?’ Dankzij de illusie dat de volledige kunstgeschiedenis achter hem staat en hem met een halo voor het oog van de camera uitlicht, trekt hij de mensen aan die wel het geld, maar niet de geest hebben.
In de media genereert Klibansky aandacht en bewondering met dat wat hem volgens hemzelf onderscheidt van de kunstenaars in Nederland die in ‘kunstenaarskrantjes’ zoals deze staan en over het algemeen ‘niet zo succesvol zijn, aan de drugs zitten en een beetje verstrooid zijn’, namelijk dat hij een professional is. Hij verbindt de minachting voor de kunstenaar met de voorkeuren van de ondernemer en giet dit in een bronzen figuurtje waaruit het menselijke verlangen naar zingeving spreekt. Tegelijkertijd maakt hij ook gebruik van het kunstjargon bij het presenteren van inhoudsloze werken om vervolgens tegen de schenen te trappen van de mensen die datzelfde jargon voortbrengen en van inhoud voorzien. Klibansky is een parasiet: hij laaft zich gemoedelijk aan de kunstgeschiedenis, schuilt onder de paraplu van de kritische zelfreflectie, maar voegt uiteindelijk niets toe aan de kunstwereld.
Klibansky stelt geregeld als volleerd tovenaarsleerling dat hij met zijn werk geen oordeel velt, maar enkel vragen wenst te stellen. Zo reflecteert hij in de serie New Urban Wonderland op ‘sociale veroordeling’ en toont hij in het beeld Baby We Made It ‘de waarheden die we liever niet onder ogen komen’. Ik kom opvallend veel kijkers en kopers van Klibansky tegen die woorden als ‘dikke, vette unit’ gebruiken om het werk te omschrijven. Niet de twee parende schildpadden met een feesthoedje op leggen ons de vraag voor welke waarheden we liever niet onder ogen komen, maar het oeuvre en de uitstraling van Klibansky zelf. Kunnen wij ons verzoenen met een wereld waarin dikke, vette units worden toegejuicht? Klibansky spreekt de taal van het geld, de taal van dingen gedaan krijgen en mensen die voor je werken. Maar dat is inmiddels ook de taal van grote en kleine instellingen geworden. Bij de afzichtelijke tentoonstelling van Studio Drift in het Stedelijk Museum werd het belang van het laatste werk, een lichtgevende boom, geduid aan de hand van de populariteit van het festival Burning Man. Het festival dat eind jaren tachtig is opgezet als manifest tegen de consumptiemaatschappij geldt inmiddels als het grootste festival waar de commercie met behulp van verenkostuums en nudisme erin is geslaagd een subversief randje te behouden. Het Stedelijk Museum is inmiddels te ver heen om zich hier bewust van te zijn, maar deze tragiek vloeit als een bloederige lijn van Burning Man via het museum naar Joseph Klibansky toe. Als rasoptimist formuleert hij het zo: ‘Zij willen het publiek hebben, zodat ze kaartjes kunnen verkopen en het museum blijft bestaan. Ze krijgen geen funding. Uiteindelijk hebben we elkaar allemaal nodig.’
Het is te gemakzuchtig om collectief de kop in het zand te blijven steken en hem als poseur af te doen. Het schrijnende van Klibansky is immers dat hij zo behendig gebruikmaakt van alle negatieve kunstcodes die zo open en bloot in opmars zijn: het nietszeggende ronkende taalgebruik, het visuele leentjebuur onder het mom van obsolete originaliteit, het schaamteloos verkopen van de eigen marktwaar met een vleugje ambacht. Maar ook de typisch Nederlandse houding wordt goed zichtbaar: het failliet van de Nederlandse taal en cultuur ten voordele van een vaag geloof in het ‘internationale’, het blinde geloof in de ondernemer die als een herboren Michiel de Ruyter de wereld verovert, het succesverhaal dat alsmaar wordt herhaald zodat we uiteindelijk vast komen te zitten in een eindeloze echokamer waarin Narcissus het water aan de lippen staat. Hashtag wereldberoemd in Naarden en omstreken!
Alix de Massiac
is schrijver
Alix de Massiac
is redacteur bij Metropolis M en maakt podcasts