metropolis m

De postbode en de kunstenaar

Een antwoord op de kaalslag in kunst en cultuur moet vertrekken vanuit het inzicht dat de bezuinigingen onderdeel zijn van een algemene maatschappelijke kaal- en omslag. De kunstbezuinigingen hebben een symbolische functie: zij vormen een excuus voor daadkracht elders (in psychiatrische zorg en onderwijs, bij de postbodes, enzovoort). Wie nu in zijn vuistje lacht om al die kronkelende kunstenaars, zal straks zien hoe zijn eigen levensonderhoud aan de beurt is. Hameren op de status aparte van kunst en cultuur is dan ook iedereen een slechte dienst bewijzen.

De minachting waarmee kunst en cultuur nu tegemoet getreden worden, valt ook ten deel aan omvangrijke sociale groepen: allochtonen en de ‘verliezers’ van de markt. We beleven de voltrekking van een radicale breuk met de naoorlogse consensus: het afschrijven en uitsluiten van een deel van het sociale veld is onderdeel geworden van het politieke vertoog. Bestaanszekerheid is domweg geschrapt als grootste gemene deler van politieke programma’s. De dominante politieke categorieën hebben onverholen uitsluiting en repressie tot doel. De grenzen van de democratie zijn ingesnoerd door autoritair kapitalisme: het is ons slechts toegestaan ons te identificeren als consument of als winnaar van de eeuwige sociale sterrenslag (hierin bewijzen neoliberalisme en populisme elkaar gretig lippendienst: ‘draagvlak’ en ‘volkswil’ blijken synoniemen).

De nieuwe grootste gemene deler is precariteit: bestaansonzekerheid, kwetsbaarheid. De huidige politiek is er één van onteigening en uitholling van het gemeenschappelijke. Het heeft dan ook geen zin om een politiek die enige vorm van positieve betekenisgeving heeft opgegeven, ten faveure van de louter economische en sociaal-Darwinistische logica, te bestrijden met uitgesleten sentiment als ‘alles van waarde is weerloos’. Neoliberalisme en populisme bewijzen elkaar een wederzijdse dienst: de algemene inwisselbaarheid, en daarmee betekenisloosheid, van de wereld als koopwaar gaat hand in hand met de groteske populistische retoriek, die erin slaagt sleutelbegrippen van de moderne emancipatoire politiek te gebruiken voor hun absolute tegendeel (waarvan de instrumentalisering van het begrip ‘vrijheid’ nog wel het meest cynisch is).

Evenmin heeft het zin om toe te geven aan de ideologie van de markt en het universele appel van cultuur te verwarren met ‘toegankelijkheid’ en ‘draagvlak’. Sterker nog, die markt heeft allang bewezen de kunst helemaal niet nodig te hebben: de creatieve industrie en het spektakel van media en entertainment kunnen het heel goed zonder de kunst – en worden daar nu voor beloond. We zijn getuige van een uiterst beklemmende instrumentalisering van cultuur: enerzijds is wat voorheen het domein van de cultuur was (communicatie, creativiteit, emotie) opgeschoven naar het hart van de economie, om er volledig in op te lossen; anderzijds, wordt een uiterst versmald cultuurbegrip door het populisme ingezet als sociale splijtzwam.

Willen kunst en cultuur overleven, dan zal dat een onderdeel moeten zijn van een brede mobilisering tegen de voortwoekerende precariteit. Die mobilisering is uiterst complex. Economisch gezien worden de kunstenaar en de postbode door veel met elkaar verbonden, maar het ontbreekt hen aan een gedeelde leefwereld. In tegendeel, hun veronderstelde verschillen zijn gemakkelijk uit te buiten door de huidige politiek. Culturele polarisering legitimeert sociale uitholling. Hoe kunnen we het gemeenschappelijke verbeelden buiten de voorgeprogrammeerde, en daarmee door-en-door politieke, commerciële massacultuur en het destructieve nationalisme?

De kunst en cultuur zullen uit hun comfort zone moeten komen. Niet, zoals Zijlstra wil, door de ideologie van het ‘cultureel ondernemerschap’ te omarmen, maar door zich inherent politiek te tonen; door de claustrofobische wereld van neoliberalisme en populisme als geheel af te wijzen. De blauwdruk voor de cultuur die nu gepresenteerd is, weerspiegelt het model dat de samenleving met geweld wordt opgedrongen: een blauwdruk die voorziet in de schepping van een financiële elite en fundamentele bestaansonzekerheid voor de meerderheid. Als de huidige politiek er één is van precariteit en uitsluiting, dan moeten kunst en cultuur het gevecht om hun bestaansrecht en dat van vele andere sociale groepen aangaan: door het creëren van een nieuwe politieke verbeelding, van nieuwe politieke ruimtes, van nieuwe politieke allianties (buiten de muren van het parlement en de vergadertafels) – van nieuwe bestaansvormen. Niet langer schuilen in het Rijks of kamperen met de wethouder, niet langer krampachtig vasthouden aan de status aparte van de kunst die in werkelijkheid allang verdwenen is, maar de deuren van het museum openzetten voor psychiatrische patiënten en postbodes. Samen met hen nieuwe bestaansvormen creëren.

Joost de Bloois is als universitair docent en onderzoeker verbonden aan de opleidingen Literatuurwetenschap en Cultural Analysis van de Universiteit van Amsterdam

Joost de Bloois

is verbonden aan de faculteit geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam

Recente artikelen