De publiekprivate galerie
De galeriewereld wordt opgeschut door allerlei nieuwe ontwikkelingen. In een serie artikelen staan we stil bij de belangrijkste veranderingen. Keken we in de vorige afleveringen naar galeries die investeren in kwalitatief hoogstaande tentoonstellingen, gelijk het kunstinitiatief, dit keer kijken we naar kunstinitiatieven die zich richting de markt begeven door kunst ter verkoop aan te bieden.
Waar sommige galeriehouders zich richten op artistiek uitdagende presentaties, begeven vertegenwoordigers uit het non-profit kunstcircuit zich steeds vaker richting de markt. Op de kunstbeurs wordt niet alleen een groter publiek bereikt dan ze in huis gewend zijn te ontvangen, maar het gepresenteerde wordt ook soms te koop aangeboden. Door dit soort bewegingen over en weer is er in de kunstwereld een complex speelveld aan het ontstaan, waarin nauwelijks valt te onderscheiden wie op welk moment welk belang dient en ten gunste van wie of wat.
In Den Haag is er een lange traditie onder kunstinstellingen als het gaat om hybride structuren. Robert Jan Verhagen, directeur van LhGWR, een presentatie-instelling gericht op lens-based media die wordt gecombineerd met een boekwinkel en designwinkel (opgericht onder de naam Liefhertje en de Grote Witte Reus), geeft aan dat de menging van commercieel en non-profit wordt ondersteund door het lokale kunstbeleid. ‘Den Haag kent een rijke historie op het gebied van financiële ondersteuning. Sinds het eind van de vorige eeuw staat cultuur bij de gemeente hoog in het vaandel in het kader van de ontwikkeling van Den Haag als creatieve stad’, aldus Verhagen. LhGWR ontwikkelde zich tegen die achtergrond sinds 2008 als een zelfstandig cultureel initiatief met winkelfunctie, dat ook al langere tijd subsidie ontvangt.
De tweeledigheid van de plek vergroot volgens Verhagen het publieksbereik. Mensen komen bijvoorbeeld de winkel binnen omdat ze een mooi artikel zien liggen, en gaan vervolgens met een interessante kunstervaring via de daarachter gelegen expositieruimte de deur weer uit. Maar het tweesporenbeleid wekt ook argwaan. Sinds de opening in 2008 wordt LhGWR vanuit de kunstwereld nauwlettend gevolgd. De subsidiegevers zijn vooral geïnteresseerd in de hoogte van de eigen inkomsten (te veel succes heeft gevolgen voor de hoogte van de subsidie); galeries zien mogelijke competitievervalsing als ze naast zich op de kunstbeurs ineens een ‘gesubsidieerde’ instelling aantreffen.
Artist-run galerie
Het nabijgelegen kunstenaarsinitiatief Billytown koos een radicaal andere weg. Het heeft een artist-run galerie opgericht. ‘Onze ambitie is opgebouwd uit verschillende facetten. Het basisdoel is het zelfredzaam maken van het initiatief. Binnen twee jaar willen we dat het initiatief subsidievrij kan programmeren en voortbestaan’, vertelt een van de huidige eigenaren Marius Lut. ‘Het is onze bedoeling los te komen van de subsidiecarrousel, waardoor we veel flexibeler en impulsiever kunnen programmeren. Het is ook veel gezonder om eigen voorwaarden te creëren dan je te moeten verhouden tot de voorwaarden van de subsidiënt.’
De stap van Billytown is in het buitenland vaker vertoond. In 2013 ging The Sunday Painter uit Londen commercieel verder, na eerst naam te hebben gemaakt als kunstenaarsinitiatief. Twee van de drie huidige directeuren zijn opgeleid als kunstenaar, maar ze besloten zich volledig toe te leggen op het leiden van de galerie. ‘Oorspronkelijk was The Sunday Painter opgericht als een door kunstenaars gerunde projectruimte, toentertijd gevestigd in een in onbruik geraakte ruimte, om goede tentoonstellingen te organiseren met medestudenten, en als ruimte voor praktisch discours en experiment. Deze benadering is nog steeds van toepassing, maar we realiseerden ons wel dat de ruimte niet zou kunnen blijven voortbestaan als we het model niet zouden omvormen tot een commerciële.’ Er zat ook een inhoudelijk motief achter. ‘Een van de redenen om galerie te worden was de keuze blijvend te willen werken met kunstenaars die we bewonderen, maar dan intensiever en full time. Voorheen eindigde de samenwerking als de tentoonstelling was afgerond’, legt eigenaar Tom Cole uit.
De duurzaamheid van het onderlinge contact is ook leidraad bij het Amsterdamse PS Projectspace, dat kunstenaar Jan van der Ploeg zestien jaar geleden oprichtte. Wat begon met het tentoonstellen van bevriende buitenlandse kunstenaars in eigen huis, is uitgegroeid tot een projectruimte in Amsterdam-Oost die hij samen met kunstenaar Cindy Moorman runt. Onlangs namen ze voor het eerst deel aan een beurs. Op Amsterdam Art Fair stond hij met het werk van bevriende kunstenaars tegenover de stand van de galerie die zijn werk vertegenwoordigt. ‘Dan heb je dus wel wat uit te leggen’, grapt Van der Ploeg. Echt druk maakt hij zich er niet om. Voor Van der Ploeg gaan eigen kunstenaarspraktijk en het tonen van het werk van anderen organisch samen. Middels de verkoop van zijn eigen werk financiert hij de promotie van het werk van derden. Vrijwel alles komt uit zijn kunstenaarspraktijk, slechts een heel enkele keer is er subsidie. Het feit dat hij alles zelf betaalt, lijkt de nodige vrijheid met zich te brengen. Zo toont en verkoopt hij met hetzelfde gemak en enthousiasme het werk van de jonge Rietveldalumnus Charlott Weise als dat van Paul Morrison, en werkt hij samen met zowel het Stedelijk Museum als bewoners uit de buurt.
Nieuwe rollen
Het in 2003 in Napels opgerichte, maar inmiddels vanuit Berlijn opererende Supportico Lopez komt voort uit de koker van twee kunstenaars en een curator. Net als LhGWR opereren zij op het snijvlak van commerciële galerie en kunstruimte. De galerie vertegenwoordigt een vaste groep kunstenaars en richt zich daarnaast op de (tijdelijke) presentatie van jong talent. Directeur Marie-Christine Molitor von Mühlfeld, die vanuit een financiële achtergrond het galeriewezen betrad, verklaart de identiteit van Supportico Lopez en andere galeries: ‘Ik zie een sterke ontwikkeling in deze richting, vanuit nieuwe opkomende galeries tot traditionele en grote galeries als Sprüth Magers. Ik denk dat deze trend wordt veroorzaakt door ontevredenheid. Institutionele plekken durven nauwelijks meer risico’s te nemen. Ze nemen geen kritische, educatieve of revolutionaire positie in, maar kiezen ervoor mainstream te programmeren. Dit is een kloof die lijkt te worden opgevuld door galeries die willen werken met een curator op een hoog niveau.’
Molitor von Mühlfeld signaleert daarbij een verschuivende positie van zowel de kunstenaar als de galeriehouder: ‘Ik heb het gevoel dat het werk van een galeriehouder is veranderd. Door middel van sociale media zijn kunstenaars meer en meer onafhankelijk geworden, er zijn nieuwe manieren een artistieke carrière op te bouwen, waar ze niet per definitie een galeriehouder voor nodig hebben. Ik zie galeries diversifiëren als resultaat.’
Terwijl het internet ervoor zorgt dat de kunstwereld en zijn handel digitaliseert, zie je daartegenover een beweging richting de kunstbeurs als een laatste plek waar de jonge kunstenaar in staat wordt gesteld een groot publiek te treffen. Het lijkt alsof kunstenaars, mogelijk vanwege hun ervaringen in het commerciële circuit, minder moeite hebben zich op dit platform te manifesteren dan de traditionele kunstinstelling, die haar gesubsidieerde artistieke vrijplaats heeft te verdedigen. Het is in ieder geval opmerkelijk te zien dat het vaak kunstenaars zijn die een stap richting commercie zetten, en hun kunstinitiatief deels of geheel omvormen tot galerie.
Er is al enige tijd een debat over de kunstenaar als curator. Misschien wordt het tijd eens te gaan praten over de kunstenaar als galeriehouder.
Sanneke Huisman