metropolis m

In 1910 werd er in München een ambitieuze tentoonstelling georganiseerd, waar meer dan 3.600 objecten te zien waren van zogenaamde ‘mohammedaanse’ kunst. De bedoeling was om het westerse publiek op een zuivere, objectieve en wetenschappelijke manier te laten kennismaken met islamitische kunstvoorwerpen. Het werd toen als een zeer vernieuwend tentoonstellingsmodel beschouwd.

Honderd jaar later wordt dit opnieuw gedaan, op een 21e-eeuwse manier, in de tentoonstelling De toekomst van de traditie – De traditie van de toekomst. 100 jaar na de tentoonstelling ‘Meesterwerken van de mohammedaanse kunst’ in München in het Haus der Kunst in München. Net als in 1910 staat op deze tentoonstelling het kunstobject centraal, maar wel met postmoderne, kritische kanttekeningen. In elke andere context zou dit tot fetisj maken van het object kunnen worden uitgelegd als modernistisch en archaïsch. Deze aanpak is echter bijzonder verfrissend binnen de mondiale context van de hedendaagse kunst, waarin het Midden-Oosten een hype is, en tentoonstellingen over dit onderwerp in twee categorieën uiteen plegen te vallen: de vrolijke neo-oriëntalistische bazaar of de educatieve sociaal-politieke stoomcursus.

In de centrale zaal zijn dertig voorwerpen uit de tentoonstelling uit 1910 te zien, waarvan de organisatoren hopen dat ze een dialoog aangaan (of in sommige gevallen juist niet) met moderne en hedendaagse kunstwerken uit het Midden-Oosten. Het hedendaagse werk staat langs de kanten van de zaal, alsof het de oude kunst in een opzettelijk deconstructivistische omarming houdt. Zelfs het complexe en mooie tentoonstellingsontwerp van de jonge Egyptische architect Samir El Kordy – in de vorm van zwarte, half doorschijnende structuren van textiel, die het in elkaar overlopen van verschillende tijden en andere vervlechtingen in de grote zaal ondersteunen – kan de indruk niet wegnemen dat de oude objecten, die intussen iconen van de islamitische kunst zijn geworden, door het hedendaagse werk overschaduwd worden.

Interessant genoeg gebeurt er in de uitgebreide catalogus van deze tentoonstelling het tegenovergestelde. Naast een aantal uitstekende essays is er veel uitleg over de ‘vermoeide’ objecten te vinden, met paginagrote foto’s. De documentatie over de hedendaagse werken is karig en vrij bescheiden tussen de essays gevoegd in de eerste helft van het boek. De historische en conceptuele kloof, die aan deze tentoonstelling ten grondslag ligt, lijkt ermee te worden onderstreept. Het zorgt voor een bepaalde wrijving of ongerijmdheid, die op een intelligente manier is verwoord.

Toch roept de eclectische keuze van hedendaags werk de vraag op welke criteria de samenstellers hebben toegepast, en met welk doel. Er wordt een overvloed aan onderwerpen en kwesties opgevoerd: van politiek (van Wafa Hourani bijvoorbeeld de Qalandia serie, een toekomstvisie op het Palestijnse vluchtelingenkamp) tot economische en stedelijke ontwikkelingen (voorgesteld als utopie en als dystopie, bij onder anderen Yto Barrada, Reem Al Ghaith, Maha Maamoun en Samir El Kordy/Ying Zhou), en van esthetiek en het zeer persoonlijke (bijvoorbeeld de sombere installaties van Chohreh Feyzdjou) tot zelfs het uitgeven van kinderboeken (uitgeverij Dar Onboz van Nadine Touma).

Desalniettemin zijn er in de tentoonstelling momenten dat oud en nieuw op een poëtische en zelfs meesterlijke manier samenkomen. De 99 banieren in het werk The Invisible Masters (2008) van de Algerijnse kunstenaar Rachid Koraïchi, aanhanger van het soefisme, hangen in de tentoonstelling als een extra tussenlaag. Ze scheiden letterlijk de vloer en het plafond van elkaar. De banieren zijn een eerbetoon aan veertien belangrijke islamitische mystici en zijn bewerkt met symbolen en citaten van de soefi’s, door Koraïchi met de hand geschreven. De installatie is indrukwekkend om te zien en bedoeld als een soort talisman om de tentoonstelling te beschermen. Tegenover de zeventiende-eeuwse Perzische brokaten stoffen en handgeknoopte tapijten of de prachtige middeleeuwse zijden doek met de leeuw erop, in bruikleen van het Rijksmuseum, geeft The Invisible Masters een vleug tastbaarheid en zinnelijkheid aan objecten die daar juist van worden afgeschermd, omdat ze alleen te zien zijn achter glas en niet aangeraakt kunnen worden.

Huda Smitshuijzen AbiFares, directeur van de Khatt Foundation, het centrum voor Arabische typografie, heeft het gedeelte over typografie en design samengesteld. Hier is de opvallendste bijdrage Concrete Poetry on Concrete Carpet (2010), een werk van negen bij drie meter van de Libanese meubelontwerper Nada Debs, dat ze speciaal voor deze tentoonstelling heeft gemaakt. Het bestaat uit 28 platen beton, één voor elke letter van het Arabische alfabet. Op elke plaat zijn losse woorden gegraveerd die beginnen met een bepaalde letter en zo ontstaat er ‘concrete poëzie’ [waarin het Engelse woord concrete ook letterlijk naar het beton verwijst – red.]. Het laat zien hoe prachtig dat kan samengaan met een typisch oosters voorwerp (het kleed). Elke plaat vormt een eerbetoon aan de Arabische taal.

Van Walid Raad is Scratching on Things I Could Disavow: A History of Art in the Arab World, 2007 – 2010 te zien, verdeeld over twee zaaltjes. Het behandelt slim de recente hausse van hedendaagse kunst in de Arabische wereld. Het belangrijkste onderdeel is een schaalmodel van een overzichtstentoonstelling van Raads werk, verkleind tot één honderdste van de oorspronkelijke grootte. Minutieus gedetailleerd met echte videoprojecties op minuscule lcd-schermpjes, fotootjes en bijbehorende onderschriften is een tentoonstelling hiermee neergezet als kunstwerk en een kunstwerk als tentoonstelling. Maar het heeft ook een Droste-effect: een white cube tentoonstelling in een white cube tentoonstelling in de context van tentoonstellingen van hedendaagse kunst. Dit lijkt een groots en egocentrisch gebaar, maar door het poppenhuisformaat en de plaatsing in het midden van de zaal kan het ook worden uitgelegd als een oefening in relativeren.

Op een of andere manier klinkt in dit werk van Raad de echo door van De toekomst van de traditie – De traditie van de toekomst. Op het eerste gezicht maakt de enorme tentoonstelling misschien een verheven indruk, maar het pretendeert nergens een overzicht te geven, noch radicale artistieke of politieke standpunten te uiten. Het idee van ‘de ander’ wordt niet verwaarloosd en ook niet geherdefinieerd. Paradoxaal genoeg is dit juist zowel de zwakte als de kracht van deze tentoonstelling. In een tijd waarin kunst vaak dienstbaar wordt gemaakt aan belangen van derden en aan marktwerking is het wellicht geen slechte zaak om de dingen in het midden te houden en over te laten aan ieders eigen inzicht.

Nat Muller is curator en criticus, Rotterdam

Vertaald uit het Engels door Leo Reijnen

Nat Muller

Recente artikelen