De vrijplaats als toeristische attractie
Onder leiding van de nieuwe directeur Charles Esche presenteert het Rooseum in Malmö zich als een kunstinstituut dat zich begaan toont met de sociaal-maatschappelijke idealen van de alternatieve scène. Jorgen Michaelsen vertrouwt het allemaal niet zo, zeker niet na het zien van de eerste tentoonstelling over hedendaagse communes.
Vi – Intentional Communities is de eerste grote tentoonstelling in het herbouwde Rooseum in Malmö. Aan de nieuwe indeling van het gebouw ligt een programma ten grondslag waarin directeur Charles Esche nadrukkelijk een lans breekt voor het kunstinstituut als een vrijplaats voor experiment en onderzoek. Als Vi – Intentional Communities de eerste concrete invulling van die intentieverklaring is, kun je je ernstig afvragen of dat ook daadwerkelijk de huidige impasse in de museumpraktijk zal doorbreken. Het experiment van politiek geïnspireerde communes en autonome gemeenschappen dat de tentoonstelling in beeld brengt, wordt alleen als ‘opleuker’ van echte kunst gebruikt.
Om het maar even kort samen te vatten: Rooseum wil een aantal belangrijke vragen opwerpen over de gecompliceerde relatie tussen kunst en maatschappij. Dus wordt in het persbericht een aanzienlijke inspanning geleverd om een oplossing te vinden voor de problemen die traditioneel kleven aan de institutionalisering van de moderne kunst in de kapitalistische maatschappij. Ik citeer: ‘Sinds enige tijd zien kunstinstituten een beperking in het etiket “kunst” en haar gangbare betekenissen. Het begrip “kunst” wordt meer en meer geassocieerd met experiment, onderzoek en ontdekking, kwaliteiten waar voorheen religie, wetenschap en filosofie een patent op hadden. Het kunstinstituut is niet langer een ruimte voor passieve observatie, maar voor actieve deelname. Kunstinstellingen die dit onderschrijven moeten deels wijkcentrum, deels laboratorium en deels academie zijn. De showroomfunctie is minder van belang. Bovendien moeten deze instituten een politiek besef aan de dag leggen ten aanzien van de consequenties van de huidige mondiale vrije markt economie. Bijkomende vraag is of de instituten zich blijven vasthouden aan het oude centrum/periferiemodel of de moed hebben een nieuwe balans met de omgeving te creëren. En het is de vraag of sponsors bereid zijn om de toeristische legitimatie voor het ondersteunen van kunstinstituten te laten vallen ten gunste van het stimuleren van creatief denken en onderzoek in de samenleving. Dit zijn de zaken waar wij ons in de komende vijf jaar mee bezig willen houden.’ U merkt het: de ambities zijn hoog, en de overtuiging sterk dat de nieuwe structuur van het instituut het juiste instrument is om deze doelstellingen te realiseren, met daarbij de verzekering dat het Rooseum in de toekomst ook flexibel en dynamisch wil blijven.
Paradoxale situatie
Allereerst iets over het gebouw. De drie niveaus van het nieuwe Rooseum hebben elk een verschillende functie. Op de bovenste verdieping bevinden zich ateliers en een projectruimte, op de begane grond is de centrale hal voor grootschalige tentoonstellingen en producties. In het souterrain zijn het archief en een kleine filmzaal ondergebracht. Inmiddels zijn in totaal al twintig projecten gepland, van discussies en eenmalige performances tot gastateliers en grote internationale tentoonstellingen. Het Rooseum presenteert zichzelf dus als een autonoom organisme dat is onderverdeeld in drie functionele sectoren: de artistieke productie bovenin, de distributie in het midden en helemaal beneden de conservering. Het laat geen twijfel dat hier een indrukwekkend metabolisch systeem is opgezet voor de uitwisseling van het artistieke en institutionele debat.
Dan nu iets over de doelstelling. Op het eerste gezicht ziet het er eenvoudig uit. Lange tijd leken alle pogingen om in de meest gezonde regio ter wereld een levendige ruimte te creëren voor tentoonstellingen en discussies over hedendaagse kunst, gedoemd tot mislukken. Nu is er dan het Rooseum dat het eindelijk waar gaat maken. Met financiële steun van de stad Malmö, de Zweedse staat en enkele partnerships, lijkt een substantieel podium voor actuele kunst eindelijk zeker gesteld – voorbij het ‘vrije markt extremisme’, zo staat er in het persbericht. Die markt heeft nooit een cruciale rol gespeeld in de verspreiding van kunst in Scandinavië, waar het officiële culturele leven vooral een historisch product is van sociaal-democratische waarden. Vandaag de dag vallen deze idealen die zo nauw verbonden zijn met de ideologie van de verzorgingsstaat, echter steeds meer uiteen. De doelstelling van het Rooseum lijkt dus redelijk bewonderenswaardig. Binnen een doeltreffend kader zou het vrije artistieke experiment de draad kunnen oppakken waar religie, wetenschap en politiek zijn blijven steken.
Vi – Intentional Communities is de eerste grote concrete invulling van die doelstelling. In de sociologie wordt met het begrip intentional community een sociale groep aangeduid waarvan de leden overeenkomen hun eigen regels buiten die van de staat te volgen. De individuele en collectieve bijdragen aan de tentoonstelling zijn gekozen als hedendaagse voorbeelden van ‘werk dat alternatieve levenswijzen vormgeeft en projecten die actief ‘autonome leefgemeenschappen’ opzetten. Als we ervan uitgaan dat het instituut Rooseum een nogal opmerkelijke kunstindustrie is, hoe moeten we dan al deze retoriek over ‘onafhankelijkheid’, ‘directe politiek’, ‘alternatief’ et cetera, opvatten? Nog belangrijker in dit verband is de vraag hoe deze kunstpraktijken in een dergelijke institutionele context zijn neergezet. Wie ook maar een spoortje van op z’n minst een sceptische houding tegenover de paradoxale situatie probeert te vinden, komt bedrogen uit. Het instituut heeft het ‘kritische discours’ stevig naar zijn eigen hand gezet en er een leuke bedoening van gemaakt. Laat het feest beginnen en houd de spelbrekers buiten de deur!
Naïviteit
Er doen kunstenaars van alle nationaliteiten mee en allen houden zich netjes aan de code. De verspreiding van sociale ethiek staat voorop, expliciet of impliciet. Neem bijvoorbeeld de video-installatie Anagram 1 & 2 van Annika Eriksson. Een groepje gehandicapte mensen walst quasi-gechoreografeerd door de ruimte. Ieder van hen heeft een bordje met daarop woordfragmenten. Langzaam wordt de volledige zin leesbaar: ‘A chain is as strong as its weakest link’. Je zou kunnen denken: okay, de boodschap is duidelijk. Maar juist hier, in deze nadrukkelijk kritische context, is de reductie tot louter symbool behoorlijk fataal. Zo erg zelfs, dat je het werk in al zijn welwillendheid, op kunt vatten als een belediging aan het adres van gehandicapte mensen.
De kunstwerken in deze tentoonstellingen mogen dan gemeenschappen tot onderwerp hebben die door de officiële instituten worden buitengesloten, er wordt geen enkele poging ondernomen om binnen hun eigen esthetische logica, de heersende methoden van representatie en receptie ter discussie te stellen. Een opmerkelijk verschijnsel in de kunst van vandaag is dat de heersende voorliefde voor het sociale in de kunst blijkbaar een nieuw soort onschuld met zich meebrengt. Kunstenaars lijken ervan overtuigd dat het mogelijk is om ‘sociale realiteit’ zonder meer weer te geven en het representatieprobleem domweg te negeren. Natuurlijk doet het omringende kunstapparaat, dat profiteert van deze naïviteit, hetzelfde. Gesteld dat de historische avant-garde eropuit was de valse idylle van het bourgeois kunstinstituut te ondermijnen, dan kun je momenteel concluderen dat op mondiaal niveau grote moeite wordt gedaan om deze idylle te herstellen. Deze keer gebeurt het alleen geheel en al onder auspiciën van de cultuurindustrie van de westerse middenklasse die intussen een groot vermogen heeft ontwikkeld om de hegemonie te krijgen en te behouden. Ik ben niet zo overtuigd van de legitimiteit van samenwerking tussen zogenaamde niet-institutionele kunst-als-leven praktijken en het officiële kunstapparaat. Vooral het idee van een hedendaags kunstcentrum als een ‘vrije ruimte’ voor autonome leefgemeenschappen is in mijn ogen een absurditeit.
De tentoonstelling in het Rooseum bevat ook historisch materiaal van leefgemeenschappen en communes in de jaren zeventig. Zo is er documentatie te zien van de niet-autoritaire samenleving Monte Verità die in Zwitserland van 1902 tot in de jaren vijftig bestond, van Otto Muehls commune Friedrichshof die in 1971 net buiten Wenen werd gevestigd en van Christiania, het eveneens in 1971 tot vrijstaat verklaarde gebied bij Kopenhagen. Het waren allemaal uitingen van daadwerkelijk activisme, elk ingegeven door specifiek sociale omstandigheden en een historische context, en elk met hun specifieke historische effecten.
In Vi – Intentional Communities worden deze gebeurtenissen gebruikt als symbool en instrument om de mainstream kunstwerken ‘op te leuken’: politiek als ready-made in een volstrekt conventionele tentoonstellingscontext. Teruggrijpen op historische emancipatiestrategieën voor eigen doeleinden kent momenteel vele verschijningsvormen. Kunstenaars en kunstinstituten werken zelfs nauw samen om deze klus te klaren, in wederzijdse afhankelijkheid in een soort poldermodelscenario. De video-installatie Project for a Revolution 1 & 2 van Johanna Billing is daar een voorbeeld van. Er wordt een groep jonge mensen getoond – kunststudenten, waarschijnlijk – die nadrukkelijk zitten te wachten, zonder te praten. Er wordt koffie gebracht en er worden fotokopieën gemaakt. Voor de rest is het over het algemeen stil. Deze stilte is evenwel geen stilte voor de storm. Het doet eerder denken aan die vraag waarmee de filosoof Baudrillard de stand van zaken in de jaren tachtig samenvatte: ‘Wat doe je na de orgie?’ Volgens Billing refereert haar werk aan Antonioni’s film Zabriskie Point uit 1970. Hoe dan ook, het verschil is duidelijk: in Billings werk overheerst de apathie. Niks Actie. Blijkbaar heeft iemand het activisme gestolen. Misschien ook is het weggespoeld of geïmplodeerd in de lege noemer ‘politieke kunst’.
Tot slot nog een paar woorden over wat er beneden in het Rooseum plaatsvond, de plek waar de dingen worden geconserveerd. Wie denkt dat de hedendaagse kunst zich tegen het traditionele biografische fetisjisme keert, vergist zich. Aan de muren van het archief hangen enkele plankjes met een selectie boeken en compact discs die een persoonlijk inspiratiebron waren voor de deelnemende kunstenaars. Op een van de planken zag ik de cd Loveless van My Bloody Valentine. Natuurlijk zat de disc niet meer in het doosje – stel je voor dat hij gestolen zou kunnen worden. Misschien is er toch nog een of andere outcast tussen de mazen van het net geglipt.
Vi – Intentional CommunitiesRooseum Centre for Contemporary Art, Malmö
12 mei – 12 augustus
Jorgen Michaelsen