De werkelijkheidstest
De werkelijkheidstest
Op het verzoek van de redactie laat Ole Bouman, de nieuwe directeur van het Nederlands Architectuur Instituut in Rotterdam, zijn licht schijnen op de toekomst van het museum.
Het zijn me een paar weken….
Het zijn de weken der consequenties. Het mag dan zo zijn dat je een half jaar terug de bedoeling van het evenement met iedereen hebt doorgenomen en enthousiasme hebt opgewekt, nu komt pas de werkelijkheidstest: het rond krijgen van de financiering, de opbouw van een enorme installatie, de programmering van een serie evenementen daarbinnen, het ontwerp van een communicatiecampagne, het procesmanagement. Nu pas wordt duidelijk hoe solide de patronen zijn waarlangs de museale waarden zich doorgaans manifesteren. Nu is de tijd waarin bedoeling zich moet meten met realiteit, en ik moet toegeven: het zijn heftige weken.
Het begint er al mee dat je te weinig geld hebt. Het is niet genoeg een startbudget te hebben waar publieke middelen en private gelden zich verenigen tot een goed dekkingsplan. De bedoeling is namelijk dat geld niet domweg gefourneerd wordt om op te maken aan een tentoonstelling, maar dat alle geldschieters zich op een of andere wijze herkennen in het project. Een project dat niet ‘opent’, met alle fanfare van dien, maar dat gewoon begint en vervolgens elke dag een nieuw gezicht laat zien, als een huid die wordt afgestroopt. De verschillende bronnen van het geld zijn even zovele gezichten. Maar in de complexiteit van deze voortdurende conversatie, ontstaan ook kansen voor de hard onderhandelende tegenpartij. De tijd die je verliest met verdieping, maakt je kwetsbaar voor voldongen feiten
Dan de opbouw. Er bestaat een groot verschil tussen afbeeldingen en originelen, zeker in de architectuur. Wie niet wil volstaan met een indicatie van de werkelijkheid, maar die werkelijkheid zelf wil creëren, dat wil zeggen het neerzetten van een gebouw in een gebouw, krijgt te maken met bouwers, in plaats van opbouwers. Dat geeft een heel andere dynamiek. Het gebouw gaat een strijd aan met de zaal, het wil zijn eigen context scheppen. Maar de zaal stelt onverbiddelijk zijn bouwkundige en gebruiksnormen die niet elk architectonisch gebaar even welwillend toelaten. Gebouwen worden bovendien zelden met een deadline opgezadeld die simpelweg onmogelijk te overschrijden is.
Het moet er @#%&* gewoon staan op 1 maart. Er komt dat moment dat al het andere moet wijken voor dat simpele feit.
Maar nog sterker dan het regime van de tijd is het regime van de auteur. Hij ziet nu dat zijn werk werkelijkheid zal worden en wil dan ook dat die werkelijkheid de zijne is. Dus vliegen de oekazes je om de oren. Geen interactiviteit. Geen catering in de buurt van de opstelling. Een gesprek van ja maar en nee tenzij ontspint zich over de vraag voor wie we dit nu eigenlijk doen, voor de glorie of het genoegen. En langzaam ontstaat het idee dat deze manifestatie niet OVER de kunstenaar gaat, maar MET de kunstenaar de kunst aan de mensen teruggeeft.
Vervolgens komt de tijd van de programmering. Op het moment van dit schrijven is daarover nog niet zo veel te zeggen, maar er ligt een vouwblad voor me, met daarop 40 avonden lang ander gebruik, hergebruik van de ruimte, een oefening in dagelijks herbestemmen.
Elke avond andere spelers, ander publiek, gaat het gebouw dit aankunnen, gaat het museum dit aankunnen, gaat ons publiek dit aankunnen? Hoe sterk zal de integratie zijn van object en het leven zelf? Komt het bedoelde vitalisme tot leven of blijft het een dode letter? Spanning tussen succes en sof. Afzeggingen en minicalamiteiten strijden om de aandacht met steeds weer nieuwe ideeën van deelnemende theatermakers, musici, dansgezelschappen, debaters, vj’s. Ook zij organiseren de ruimte, ook zij horen bij de architectuur.
En hoe breng je dit alles onder de publicitaire aandacht die je niet mag mislopen? Volg je de lijnen van een beproefde strategie waarmee elk project onder de aandacht kan brengen van pers, of moet je iets anders verzinnen? Iets waarmee je het onderwerp van het museum, architectuur, ontstijgt, zonder het te schofferen? Iets dat mensen verleidt niet alleen naar het museum te komen om iets te leren, maar om een mysterie te ervaren. Nee, liever om dat mysterie te ontraadselen. Kun je je publiek de hoofdrol laten spelen? En zo ja, hoe verleid je dat publiek daartoe?
Tot slot de suppoosten. Zij hoeven niet andermans werk te bewaken of het eeuwige ‘don’t touch’ toe te passen. Integendeel, van hen wordt verwacht dat ze als echte gastheren en –vrouwen het goede voorbeeld geven en voor gaan in de animatie van de installatie. Van opletten tot opjutten, het is nogal een stap.
Geen enkel bekend script werkt, alles moet heruitgevonden worden. De trots van de architect wordt gekrenkt. De professionaliteit van de eigen staf wordt gerelativeerd. De verwachtingen van het publiek verloochend. De permanentie van de opstelling vervloeit tot een dagelijkse changement. En dit alles om een waarde te creëren die met de klassieke aanpak niet kan ontstaan. De ontwerper wordt van dictator tot inspirator. De inhoud van de manifestatie versmelt met de rijkdom in uw hoofd. Het museum wordt een broeinest van ideeën. Kan dit? Mag dit? Willen we dit?
Hoe dan ook, het gebeurt. It’s Happening om precies te zijn. Daarna bedenken we weer een andere titel. De toekomst is begonnen. De vanzelfsprekendheid van de artistieke disciplines, de legitimiteit van de tempels waarin ze werden gevierd, de geloofwaardigheid van de beoefenaren, het is allemaal zeer de vraag hoe lang ze nog standhouden. Met hun rijke traditie van het aanleggen van verschil en hun toewijding aan het uitzonderlijke, lopen ze grote historische risico’s. Als die disciplines, tempels en beoefenaren geen antwoord verzinnen op het sluipende proces van absolute gelijkschakeling tussen dood & leven, mens & dier, man & vrouw, ziek & gezond, slim & dom, hier & daar, toen & straks, goed & kwaad en mooi & lelijk in het hier & nu, dan is hun lot bezegeld. Misschien moeten ze met zijn allen beginnen met het verschil te maken, in plaats van het bij voorbaat te veronderstellen.
Happening (Zaal 1)
NAi Rotterdam
1 maart t/m 4 mei
Ole Bouman