Defect in Vision
Het werk was een paar maanden geleden nog te zien in De Hallen, na eerder te zijn vertoond in het MoMA in New York: Defect in Vision (2013) van de Japanse kunstenaar Meiro Koizumi. Op een scherm zijn aan weerszijden twee verschillende films te zien. Aan de ene kant staat een Japans stel centraal, in traditioneel Japans interieur. Ze zijn bezig met de maaltijd, op een almaar legere tafel. Maar langzaam wordt de situatie helder, en begrijpt de toeschouwer dat de vreemde haperingen in het onderlinge contact, de eigenaardige blikken, de lichaamstaal die niet spoort, te maken heeft met het feit dat de man en de vrouw blind zijn.
Defect in Vision toont een fysiologische blindheid, maar ook een filosofische en psychologische, die op allerlei niveaus subtiel worden aangeduid. Koizumi koppelt blindheid aan inzicht, het zien (ons zien en dat van de acteurs) aan een niet-willen of niet-kunnen weten, in wat hij omschrijft als een sentimenteel verhaal over een kamikazepiloot. Mensen zijn blind op vele manieren, zoals ze ook op verschillende wijzen kunnen zien.
Tien jaar geleden beschreef Camiel van Winkel in Het primaat van de zichtbaarheid (2005) dat ‘zichtbaarheid, in de huidige overgevisualiseerde cultuur, vreemd genoeg niets meer met zien te maken heeft’. De onophoudelijke honger naar beelden heeft onze blik niet verdiept, het belang van het kijken is alleen maar uitgehold. Die teloorgang begint zich te manifesteren in de kunstwereld.
Toeval of niet, maar meerdere musea stellen sinds kort een opmerkelijke interesse voor blinden aan de dag. In het Prado in Madrid, het Van Gogh Museum in Amsterdam en het Van Abbemuseum in Eindhoven worden rondleidingen en workshops gegeven voor visueel gehandicapten. Het doel is om de kunst uit het museum te ontsluiten op andere manieren dan alleen met het oog. De speciale tours zijn een groot succes. Een deelnemer verklaarde dat ook ziende bezoekers hun inzicht in de kunst fors zouden verdiepen als ze aan de workshop zouden deelnemen.
Een ander voorbeeld is This Variation van Tino Sehgal, dat in juni wordt opgevoerd in het Stedelijk Museum in Amsterdam in het kader van zijn nog lopende retrospectief. Iedereen die deze performance heeft meegemaakt tijdens de laatste documenta in Kassel, zal beamen dat het een van de meest indringende kunstwerken van de laatste jaren is. In een volkomen verduisterde ruimte is er eerst stilte, vervolgens klinkt geluid, overal om je heen, geluiden die je niet direct kunt plaatsen, totdat ze ook vlakbij je oor klinken. Het is het begin van een complexe en avontuurlijke ervaring die iedereen vooral moet ondergaan. En er valt geen donder te zien.
In Oog Oor Hand wordt de deflatie van het belang van het oog in de kunstwereld aan de orde gesteld. We mogen in een visuele cultuur leven, het oog is al lang niet meer heilig. In zijn essay in dit nummer haalt Arjen Mulder de mediatheoreticus Marshall McLuhan aan, die stelde dat de cultuur zich ontwikkeld heeft van een van het oor (de orale cultuur), naar een van het oog. Om vervolgens zelf vast te stellen dat de hand in opkomst is, met dank aan de touchscreen. Als het oor een zekere ‘horigheid’ impliceert, een afhankelijkheid van de wereld waar je zelf weinig controle op uitoefent (zoals bij This Variation), en het oog zien afstand nodig heeft om te kunnen (het observatorium), dan manifesteert de hand zich als de relativerende tussenschakel of voelende en sturende interface. De hand is het instrument van interactie, van handelen, van zelfstandigheid bij de geëmancipeerde waarnemer. De special Oog Oor Hand laat zien hoe de kunst tegenwoordig een beroep doet op álle zintuigen om gezien te kunnen worden.
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M