Design en het Grote Geld
Design en het Grote Geld
Nu de markt het voor het zeggen heeft, is er weinig over van het kritische bewustzijn van Nederlandse ontwerpers. Niemand heeft het nog over de modernistische idealen van betaalbare, goede producten of de postmoderne ondervraging van de grenzen van het vakgebied. De ontwerpers storten zich en masse op de productie van unica en kleine oplages die gretig aftrek vinden onder rijke verzamelaars.
Sinds enkele jaren heeft de internationale kunstmarkt design ontdekt. En dus floreert het speculeren via galeries, beurzen en de grote veilinghuizen. Die aandacht van de markt gaat gepaard met een verschijnsel dat tot nu toe alleen sporadisch voorkwam: de opkomst van de limited editions, producten die met opzet in beperkte oplages worden gemaakt en meestal met de hand zijn vervaardigd, vaak met gebruik van dure materialen. Deze lucratieve handel is goed nieuws voor de designwereld, vooral voor de Nederlandse, waar relatief veel producten in beperkte oplage worden gemaakt. In Nederland bestaat al langer erkenning voor de artistieke ambities van ontwerpers, maar het te gelde maken van die aandacht vindt pas nu plaats.
Het begon zo’n zeven jaar geleden met de groeiende aandacht voor bijzondere designstukken uit het begin van de twintigste eeuw. Vervolgens verschoof deze naar hedendaags design. Toen een exemplaar van de door Marc Newson ontworpen Lockheed Lounge Chair (uit 1986) bij Sotheby’s werd verhandeld voor 968.000 dollar, was dat het hoogste bedrag dat ooit werd betaald voor design van een nog levende ontwerper (de waarde van het prototype wordt nu al geschat op een veelvoud). Daarmee was de trend in gang gezet. Naast objecten die alleen in beperkte oplages bestaan, wonnen ook de prototypes van massageproduceerde ontwerpen snel aan populariteit.
Een volgende stap werd gezet met de limited editions, die sinds enkele jaren worden geproduceerd op initiatief van de ontwerper of in opdracht van designgaleries als Cibone in Tokyo, Kreo in Parijs, Friedman Benda en Moss in New York, organisaties als Droog Design en diverse internationale bedrijven. De economische recessie lijkt vooralsnog geen invloed te hebben op de lucratieve handel in design. En omdat haar speculatiewaarde in snel tempo oploopt, werpen zelfs veilinghuizen zich op als opdrachtgever. Zo ontwierp Tord Boontje een kast in opdracht van Mallett, een veilinghuis dat tot nu toe alleen handelde in antieke meubels (met locaties in Londen en New York). Het excentrieke exemplaar werd door tientallen vakmensen met de hand vervaardigd en voor 300.000 euro aangeboden op de recente meubelbeurs in Milaan.
Niet alleen het werk van gerenommeerde ontwerpers wordt in beperkte oplage geproduceerd, ook steeds meer jonge ontwerpers, van wie men hoopt dat zij de sterren van morgen zijn, valt die eer te beurt. De hoogste prijzen voor stoelen, tafels en lampen (gemiddeld 30.000-300.000 dollar) worden binnengehaald door onder anderen Zaha Hadid, Ron Arad, Jaime Hayon, de Bouroullec broers en de Campana broers. Van de Nederlanders trekken vooral Marcel Wanders en Studio Job (Job Smeets en Nynke Tynagel) internationaal aandacht met hun gelimiteerde oplages. Studio Job zette onlangs ruim een miljoen dollar om bij een solotentoonstelling in New York. Direct daarop volgen Richard Hutten, Hella Jongerius, Wieki Somers en een handvol ontwerpers uit de jongste generatie. Opmerkelijk genoeg is Nederlands meest stabiele succesontwerper de kunstenaar Joep van Lieshout.
Het ideaal van de sterdesigner
Het succes van de handel in design heeft gevolgen. Het vakgebied heeft aan prestige gewonnen en staat volop in de belangstelling. Zelfs de kunstpagina’s van kwaliteitskranten ruimen er tegenwoordig veel plek voor in, waarbij opgemerkt moet worden dat die aandacht meestal de marketingsuccessen betreft, inhoudelijk wordt er nauwelijks of niet op de individuele werken ingegaan. Omdat Nederland relatief veel bekende ontwerpers heeft voorgebracht, ontsnapt tegenwoordig geen enkele potentiële sterdesigner meer aan de oplettende ogen van de internationale media. En dus ambiëren designstudenten bijna zonder uitzondering een eigen studio waar ze ‘vrij’ werk kunnen maken. Aanbiedingen van prestigieuze bedrijven als de Amerikaanse stoffenfabrikant Maharam, tassenproducent Samsonite of het Zwitserse meubelimperium Vitra – tien jaar geleden nog de natte droom van iedere ontwerper – worden door piepjonge ontwerpers hooghartig afgewezen omdat men overtuigd is van een glorieuzer loopbaan als onafhankelijk sterontwerper.
Ook verkondigt menig jonge ontwerper met trots dat hij de stoel of tafel waarmee hij net afstudeerde, heeft vervaardigd in een duur materiaal en in een beperkte oplage. Had iemand moeten waarschuwen dat je zonder reputatie en mediahype nooit verkoopt? Die goede raad was waarschijnlijk genegeerd met verwijzing naar de flitsende loopbanen van collega-ontwerpers die nog maar enkele jaren geleden, ook genoeg lef hadden. De verbrande meubels waarmee Maarten Baas in 2002 afstudeerde haalden de wereldpers. Enkele jaren verder is zijn mediagenieke werk geliefd bij Nederlandse tv-programma’s als Buitenhof (de zwartgeblakerde tafel) en Zomergasten (stoelen, tafel en ventilator van kunststofklei) en kan hij in de internationale arena 60.000 euro vragen voor een kast, die is gebeeldhouwd in een oplage van tien stuks (met de toepasselijke titel Sculpt). Leeftijdgenoten die eveneens onmiddellijk scoorden zijn Joris Laarman en Demakersvan (Joep en Jeroen Verhoeven en Judith de Graauw).
Mondiaal gezien doen relatief veel Nederlandse ontwerpers het dus uitstekend. Toch is dat succes relatief. Slechts een enkeling weet de voor design nog altijd ongebruikelijke prijzen (op de laatste uitschieter van Tord Boontjes kast na, schommelen de prijzen van de Nederlanders tussen de 10.000 en 80.000 euro) daadwerkelijk te innen. Je zou dus van een marginaal verschijnsel kunnen spreken. Zelfs bovengenoemde, succesvolle ontwerpers kunnen hun bedrijf meestal niet draaiende houden zonder subsidies van de Mondriaan Stichting en het Fonds BKVB, zo blijkt uit de jaaroverzichten van subsidietoekenningen. Nog minder valt er te verdienen door al die overmoedige collega’s, die pijlsnel in de voetsporen van hun voorgangers willen stappen door te investeren in speciale edities. Naar alle waarschijnlijkheid blijven ze zitten met te dure producten en torenhoge schulden. Ze missen een reële visie op het vakgebied en hebben geen idee hoe ze een beroepspraktijk moeten opzetten. Immers, waar moet een jonge ontwerper zijn pijlen op richten in een tijd waarin gevestigde ontwerpers beweren dat design ‘de nieuwe kunst’ is, terwijl de waarde daarvan meestal wordt verward met het marketingsucces van een enkeling?
Dubai design
Dat design steeds meer in de richting van de kunstwereld is geschoven is niet verwonderlijk. In het welvarende deel van de wereld heeft de vormgeving van gebruiksvoorwerpen al lang niets meer te maken met basale, instrumentele functionaliteit. Consumptie wordt bevorderd door imago, trends, exclusiviteit; de functie van design is méérwaarde. Maar in tegenstelling tot basale functionaliteit, waarvoor nog wel criteria te bedenken zijn, is meerwaarde lastig te beoordelen op zijn inhoudelijke kwaliteit. Waar ligt bijvoorbeeld het omslagpunt.?Wanneer is een van zijn functie beroofd object nog design, waar wordt het kunst en passen andere beoordelingscriteria (voor het omgekeerde valt overigens ook iets te zeggen: wanneer weet kunst de lagen aan te boren die je mag verwachten van kunst en wanneer is het gestileerde vormgeving)? Benda, zakenpartner van de New Yorkse galeriehouder Larry Friedman, zegt daarover in Men’s Vogue, september 2007: ‘Ik maak geen onderscheid. Wat is het verschil tussen iets op doek en iets dat op de grond staat? Iemand als Ron Arad verdient het om tentoongesteld te worden naast de grote beeldhouwers.’ [1] Hier spreekt een handelaar voor wie het goed uitkomt geen onderscheid te maken, zolang de markt er geld voor overheeft. Maar klopt het? Is design de ‘nieuwe kunst’? Sommige limited editions zijn zonder meer prachtig, ongeacht of ze kunst- dan wel designpretenties hebben. Over andere wordt al geroddeld dat het protserig ‘Dubai-design’ is. Tekenend voor de designwereld is in ieder geval de voorzichtigheid waarmee de werken in het openbaar worden besproken of juist stilgezwegen. Iedereen heeft belang bij elkaar.
Om de meerwaarde van design te beoordelen is het goed haar effect op het eigen vakgebied te peilen. Op welke manier draagt een werk bij aan het denken over functionaliteit, meerwaarde en de rol van design in de huidige wereld? Terwijl de meerwaarde van producten wereldwijd werd gezocht in een herkenbare esthetische stijl, poneerden de Nederlanders sinds de jaren negentig met hun producten vooral visies en commentaar op het eigen vakgebied en de excessen van de consumptiesamenleving, die op dat moment uit haar voegen begon te barsten. Echter, sinds enkele jaren is ook dit recalcitrante conceptuele design ontwikkeld tot een geaccepteerde, herkenbare stijl die zelfs een riante plaats heeft veroverd op de markt die het eerder becommentarieerde. De artistieke ambities hebben zich losgezongen van hun oorspronkelijke neiging tot ideologische verantwoording. De unica en kleine oplages van dit moment vullen immers primair de verzamelingen aan van een handvol puissant rijke consumenten, kunstverzamelaars en musea. Tegenover de modernistische idealen van betaalbare, goede producten en de postmoderne ondervraging van de grenzen van het vakgebied, staan nu de peperdure pronkstukken die vanouds vooral thuishoren in de collecties van verzamelaars van curiosa en kunstnijverheid, waar ze getuigen van vakbekwaamheid, tijdloos geachte schoonheid en vooral financiële kostbaarheid.
De kritische rol waarmee Nederlandse ontwerpers naar het vakgebied hebben gekeken is overgenomen door anderen. Een jaar geleden presenteerden Jasper Morrison en Naoto Fukasawa op de Meubelbeurs in Milaan hun kijk op design, waar op hetzelfde moment veel aandacht was voor de limited editions-trend. Door middel van een boek en tentoonstelling, met de veelzeggende titel Super Normal, hekelden zij de visuele vervuiling van opzichtig, functieloos design en gaven een pleidooi voor goed werkende, eenvoudige gebruiksvoorwerpen.[2] De Engelse ontwerper Tom Dixon ging nog verder. Van enkele ontwerpen liet hij goedkope varianten in grote oplages maken en deelde die gratis uit tijdens openbare happenings. ‘Er schijnt geen antidesignbeweging te bestaan en die zou er wel moeten komen. Iedereen probeert Marc Newson te zijn en wil een stoel voor een miljoen dollar verkopen.’[3]
Sommige van de goedverkopende limited editions vieren het belang van arbeidsintensieve ambachten en sluiten daarmee naadloos aan bij een eeuwenoude traditie. Maar verreweg de meeste exemplaren getuigen noch van een ambitie om kunstnijverheid op een hoger niveau te trekken, noch van een onderzoekende mentaliteit maar vooral van het marketingtalent van de ontwerper die de hype rond design maximaal weet uit te buiten. En dat is te zien. Zo maakt menig ontwerper een kleine oplage door een bestaand ontwerp in een willekeurig duur materiaal te vervaardigen. Of hij produceert een complex en duur object en onderneemt geen enkele poging om via de verworvenheden van de industrie een betaalbare variant te creëren, dé uitdaging voor ontwerpers sinds het vak geboren werd. Echt schaars zijn de verbeelding prikkelende experimenten van ontwerpers die zoeken naar nieuwe inzichten. Een daarvan is het ‘pronkstuk’ dat Jurgen Bey & Rianne Makkink ontwierpen in opdracht van Tichelaar Makkum. Refererend aan de keramische bloempiramides uit de zeventiende en achttiende eeuw, maakten ze een stapeling van emmers met een weelde aan oortjes. Het kwetsbare object bevat meerdere betekenislagen maar de meest in het oog springende is de spanning tussen het gebruiksvoorwerp dat alleen aandacht voor zichzelf opeist en het functionele product dat bewezen heeft voor meerdere doeleinden inzetbaar te zijn. Nu maar afwachten of de gelimiteerde oplage van zeven stuks ook geld oplevert.
[2] Op het moment dat dit artikel geschreven werd moest de Milanese Salone Internazionale del Mobile 2008 nog beginnen. Na het succes van zowel Super Normal als de limited editions in 2007, is het waarschijnlijk dat van beide stromingen exponenten te zien zijn in 2008.
[3] New York Times, 5 november 2007.
Louise Schouwenberg
is hoofd van de masteropleiding Contextual Design (MDes) van Design Academy Eindhoven, en hoofd van de nieuwe masteropleiding Material Utopias (MFA) van het Sandberg Instituut Amsterdam.