metropolis m

Die Lucky Bush

Het MuHKA nodigde kunstenaar Imogen Stidworthy uit om een groepstentoonstelling te maken over de grenzen van de taal, een thema dat ze zelf in haar werk centraal stelt. Drie werken van Stidworthy zelf vormen de kern van de tentoonstelling. Daarnaast heeft Stidworthy werken van andere kunstenaars uitgekozen. Stidworthy gaf de tentoonstelling de naam Die Lucky Bush, een titel die zij ontleende aan graffiti die ze op een muur zag staan in Jeruzalem. In het Hebreeuws betekenen deze woorden zoveel als ‘stop de bezetting’, waarmee Stidworthy bewust de actualiteit bij haar project betrekt. Toch zijn er slechts enkele werken die nadrukkelijk naar onderdrukking en imperialisme verwijzen, zoals Lak-kat (2004) van Anri Sala, dat onder meer het probleem aansnijdt van inheemse Afrikaanse talen die worden verdrukt door de kapitalistische wereldtalen.

De hoeksteen van de tentoonstelling wordt gevormd door Stidworthy’s I Hate (2007), een multimediale installatie die een volledige zaal in beslag neemt, met onder meer foto’s, een videoprojectie en een luisterwand. Het toont de fotograaf Edward Woodman die, nadat hij door een ongeval zijn spraakvermogen verloor, zijn stem opnieuw leert gebruiken. Wie zich in ‘de gekromde armen’ van de zwarte luisterwand nestelt, wordt als het ware opgenomen door de klanken. In de verduisterde ruimte van de zaal is dit samenspel van klank en beeld een indrukwekkende ervaring. Dat geldt ook voor de bijdrage van Caroline Bergvall en Ciaran Maher. Dit werk bestaat uit twee delen: een monitor die woorden projecteert terwijl ze worden uitgesproken en een (daarmee interfererende) opstelling van vier luidsprekers die een soundscape creëert, die je ervaart door tussen de luidsprekers te lopen. Naarmate je je dichterbij of verderaf van de luidsprekers bevindt, worden boven- en onderklanken hoorbaar en kan je woorden onderscheiden. Het effect is bijzonder desoriënterend. Klank en taal worden als het ware voelbaar. Het maakt deze sobere installatie tot een van de meest beklijvende in de tentoonstelling.

Veel compacter dan de omvangrijke installatie I Hate, is Stidworthy’s Get Here (2005). De toeschouwer wordt uitgenodigd om op een bank te gaan zitten tussen een aantal luidsprekers waaruit de stemmen van een aantal vrouwen klinken, die hun kinderen roepen in onvervalst schel Liverpools dialect: ‘Get here!’. De combinatie van over elkaar tuimelende stemmen reduceert de woorden bijna tot een melodie van betekenisloze klanken, die onwillekeurig doet denken aan de soundscapes van Diamanda Galás, een stemkunstenares die met loops en stemvervorming werkt om een muur van geluid te creëren. 7 A.M. (2006), het derde werk van Stidworthy, is een van de meest veelbelovende in de tentoonstelling. Op een aantal verschillende videoschermen zijn opnamen te zien van mensen die hun alledaagse handelingen in een park in Beijing verrichten. Een oude man doet er zijn tai chi-oefeningen. We zien de verstilde beelden van zijn bewegingen, heimelijk gefilmd vanachter een bosje. Op subtiele en poëtische wijze brengt Stidworthy met dit werk de intieme sociale functie van het park in beeld.

De andere werken in de tentoonstelling sluiten op verschillende manieren aan op de thematiek van taal aan. The World As I Found It (1989) van Joseph Kosuth, een werk dat bestaat uit een citaat van Augustinus waarin deze filosoof de kern van zijn historisch zeer invloedrijke taalfilosofie uiteenzet, dient als een soort filosofisch referentiepunt. Partituren van John Cage en de Griekse componist Anestis Logothetis illustreren de extreme manier waarop klank grafisch kan worden vertaald (of hoe bij de uitvoering van de partituren klanken geboren moeten worden uit een, altijd subjectieve, lezing ervan). De kwaliteit van bepaalde werken variëert echter nogal. De video 21:3 (1993) bijvoorbeeld – dat een performance toont van Robert Morris die een lezing van Erwin Panofsky playbackt, maar bewust zijn lippen asynchroon beweegt – is leuk maar ook wel erg voor de hand liggend. De weinig overtuigende bijdrage van Ria Pacquée bestaat uit twee parallelle lijnen die op een wand zijn aangebracht. De ene lijn was ‘met gevoel’ getrokken, de andere niet.

Meest geslaagd in de tentoonstelling zijn de foto’s van Richard Wentworth. Jarenlang fotografeerde hij details in het stedelijke landschap die illustreren hoe mensen problemen oplossen: foto’s van een gebroken ruit die is dichtgestopt met een vuilniszak, lege drankblikjes die handig in een spleet in de muur zijn opgeborgen, of een verkeerskegel die precies in de opening past van een ontbrekende tegel in een voetpad. Het werk van Wentworth biedt niet alleen een originele bijdrage aan de studie van hoe een omgeving tot in de details de sporen van menselijke betekenisgeving (en dus taal) in zich draagt, de werken zijn ook een welkom figuratief rustpunt in de verder nogal conceptuele tentoonstelling. Zo bestaat de bijdrage van Ria Pacquée uit twee parallelle lijnen die op een wand zijn aangebracht. De ene lijn was ‘met gevoel’ getrokken, de andere niet.

In de tentoonstelling zijn veel minimalistische geluidswerken te zien, of liever gezegd te horen. Op zichzelf is dat geen probleem, maar het stelt wel eisen aan de presentatie van de werken. In het MuHKA staat alles echter zeer dicht op elkaar gepakt. De hal op de tweede verdieping biedt bij momenten een kakofonie aan klanken die eerder storend dan uitnodigend werkt. Ook de opstelling van individuele werken is niet altijd even gelukkig. Een grote foto van Aglaia Konrad spreidt zich uit over een wand en een deel van het plafond, maar wordt onder meer doorbroken door witte luchtroosters en electrische kabels. Het effect van de foto is daardoor volkomen weg.

Storend is ook het gebrek aan toelichting bij de werken. Op de vloer staan codes die corresponderen met een toelichting in een tentoonstellingsgids. Het lijkt een leuk idee, maar het gezoek in deze gids is erg omslachtig en bij momenten verwarrend. Voor een tentoonstelling die over de grenzen van taal gaat, werpt het onnodig een barrière op.

Christophe Van Eecke

Recente artikelen