metropolis m

Dionysiac

‘Als we nog een vorm van kunst nodig hebben, laat het dan een ander soort kunst zijn, een lichtvoetige, spottende, vloeiende, goddelijk vrije en goddelijk artificiële. Een kunst voor de kunstenaars, alleen voor de kunstenaars (Nietzsche)’. Met deze woorden eindigt het essay van curator Christine Macel in de catalogus van de tentoonstelling Dionysiac. Even de nekspieren losgooien zeg maar, want in haar pleidooi voor een dionysische state of mind gaat Macel behoorlijk ver. Dionysiac is geen groepstentoonstelling rondom een hapklaar thema. Uitgangspunt is een geestesgesteldheid die haaks staat op orde en volgzaamheid, een dionysische staat zoals Nietzsche die beschreef in zijn Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik (1872). De kunstenaar wordt gepresenteerd als een ongehoorzame held die de chaos en de roes omarmt, lacht als het niet gepast is, lui achterover leunt als er gewerkt moet worden, vreugde mixt met wreedheid en plezier met pijn. Allesbehalve een nieuw verschijnsel, maar volgens Macel kan het een deugdelijk alternatief zijn voor een kunstcontext die verstopt is geraakt door cynisme. De dionysische kunstenaar is degene die levenskrachten vrijmaakt en – in het licht van Dionysiac – nog écht kunst maakt na 9/11.

Kortom, Dionysiac brengt het wild en dat werd meteen duidelijk op de opening. Van de veertien deelnemende, uitsluitend mannelijke kunstenaars kwamen er drie op de proppen met een act. Jason Rhoades liet een groep als aap verklede assistenten los die, om de zaal te ontruimen, geweren trok en iedereen de huid vol schold. De apen haalden uit zeep gedraaide kegels – geribbelde ‘anale pluggen’ van ongeveer 50 cm lang – uit grote kartonnen dozen die op voorhand al klaar stonden en vulden die met fecaliën van Documenta-bezoekers. Na ongeveer een uur was de lichtjes walmende installatie Sheep Plug een feit, als derde emanatie van het anale Rhoades-McCarthy-project Shit Plug. Kendell Geers liet champagne schenken in kristallen penissen en leverde zo het onvergetelijke beeld van luidruchtige kunstgangers die zuinig aan fallussen nipten. Maurizio Cattelan nodigde de straatartiest Bernie uit in de ontvangsthal. Bernie sukkelde al buiksprekend door de nieuwsgierige horden en begon kwaad te schreeuwen en te schelden zodra iemand een muntstuk in zijn kommetje gooide. Een eenvoudig idee – dezelfde Bernie was tevoren gewoon buiten op het plein aan het werk – maar het gaf net dat beetje hysterie dat Dionysiac tot iets aparts maakte. Op de opening viel daardoor niet te ontkomen aan het gevoel dat hier kunst werd gevierd met zin voor baldadigheid en provocatie, maar ook met een energie die je maar zelden aantreft.

Elke deelnemende kunstenaar kreeg een volledige zaal ter beschikking in Galerie sud van Centre Pompidou. Daags voordien had Christoph Büchel een rockoptreden georganiseerd in een container. Nu toonde hij de restanten hiervan bedekt onder een laag ijs (Minus). In zijn ijspoolcontainer bleef het constant twintig graden onder nul. Het interieur lag er wit en bevroren bij, als het tegendeel van wat tevoren nog een hectische sauna was geweest. Richard Jackson kwam met een uitgebouwde versie van het urinoir van Duchamp. In zijn installatie Pump Pee Doo stonden twee meter hoge berensculpturen tegen een muur met pissoirs. Sommige beren hadden koppen in de vorm van urinoirs en overal lagen rubberen slangen (Pump) en dropen klodders verf (Pee) van de muur. Een rommeltje, maar interessant was dat de installatie als statement voortborduurde op de ruïnes van de pop-art en Marcel Duchamp. Kendell Geers had reusachtige, pornografische tekeningen op de muur aangebracht. Zijn Sainte-Vierges plooiden open als rorschachtests en keken donker op je neer, dreigend en krachtig als een oprisping van Dionysus zelf.

Bij de selectie ging het Christine Macel niet per se om het werk, maar wel om kunstenaars die blijk geven van een dionysisch temperament. Dit resulteerde in een tentoonstelling waar sterke ego’s met elkaar wedijveren en waar elke kunstenaar leek te willen bewijzen dat hij het meeste haar op zijn borst had. Toch was Dionysiac meer dan een rondje plankgas geven. In plaats van ironie vond je bijtende humor die getuigde van een scherp bewustzijn. In plaats van de te verwachten aanstootgevende banale seks vond je een houding die zich krachtig verzet tegen ‘moraliserende, onderrichtende en gecastreerde kunst’. Elk facet was scherper afgesteld, elke positionering extremer. En in plaats van een beetje vond je over de hele linie veel, in de zin van Jonathan Meese die vindt dat kunst ‘totaal’ moet zijn, ‘anders is het niet interessant’. Een tentoonstelling als ‘een slagschip’, maar opmerkelijk genoeg deden er geen vrouwen mee. In haar essay stipt Macel de vrouwelijke afwezigheid aan maar doorslaggevende argumenten blijven uit, wat uiteraard vragen oproept (of koos Macel bewust voor een uitgesproken macho-sfeer?).

Hoe dan ook, Dionysiac pleit met klem voor vrije geesten, scheppingsdrang die voortvloeit uit een kritisch instinct en een houding die zich afzet tegen al wat onwrikbaar is. Met alle chaotische risico’s vandien, maar ook met een impact waarbij je onmogelijk de schouders kunt ophalen. Iets dergelijks mag dan al aangeprezen zijn door Nietzsche en Bataille (om er maar een paar te noemen), het deed zich ook nu weer gelden als een fundamenteel principe dat gekoesterd zou moeten worden door iedereen die nog iets – wat dan ook – van kunst verwacht.

Dionysiac

Centre Pompidou, Parijs

6 februari tot en met 9 mei 2005

Els Fiers

Recente artikelen