metropolis m

Double Agent

In de tentoonstelling Double Agent hangt een serie grote portretfoto’s van Phil Collins getiteld you’ll never work in this town again (2004–2008). Je zou er zo aan voorbijlopen zonder de rode wangen op de gezichten van de geportretteerden op te merken. Curatoren, critici en verzamelaars stonden ‘model’ voor deze foto’s – inclusief de curatoren van de tentoonstelling, Claire Bishop en Mark Sladen. Hun rode wangen zijn de ambivalente sporen van de samenwerking met de kunstenaar.

Collins neemt een foto van zijn protagonisten vlak nadat hij ze in het gezicht heeft geslagen, natuurlijk met hun toestemming. De bevroren momenten op de foto bieden een vluchtige blik op het ingehouden gevecht tussen de verschillende emoties die op de gezichten te lezen valt: pijn, opluchting, intimiteit, de bereidwilligheid mee te werken en misschien ook een verborgen verlangen om even in de belangstelling te staan. Het maakt dit werk tot een treffend voorbeeld van het thema van de tentoonstelling: de complexe verwevenheid van relaties en samenwerkingsverbanden in de hedendaagse kunstwereld. In het huidige tijdperk richt de meeste hedendaagse kunst zich in meerdere of mindere mate op samenwerking met anderen, inhoudelijk of in technische zin, of met het instituut. In verlengde daarvan toont de tentoonstelling kunstenaars die ‘andere mensen tot hun medium’ kiezen of die situaties ensceneren waarin menselijke relaties centraal staan en daarmee thema’s als bemiddeling, auteurschap en de ethiek van representatie.

Volgens Claire Bishop heeft Nicolas Bourriaud in zijn bekende theorie over relational aesthetics de ‘kwaliteit van relaties’ nooit echt goed onderzocht. Ze schreef in 2006 een essay in October waarin ze de relational aesthetics bekritiseert en omschrijft als een beweging die gestoeld is op een naïef idee van democratie, en die op onkritische wijze een open en harmonisch samenwerkingsmodel met het publiek hanteert, terwijl men in de praktijk comfortabel binnen de grenzen van het internationale kunstnetwerk blijft. In plaats van dit happy together-model, staat Bishop een meer antagonistisch model van democratie voor, waarbij ze teruggrijpt op theorieën van Chantal Mouffe en Ernest Laclau (gebaseerd op het principe van ‘vriendschappelijke vijanden’). De tentoonstelling kan gezien worden als een voortzetting van Bishops onderzoek naar ethische kwesties als relaties en participatie in de hedendaagse kunstpraktijk, en naar het ontwikkelen van een waardesysteem waarmee je dergelijke praktijken zou kunnen beoordelen. Vreemd genoeg is in de tentoonstelling het werk van twee kunstenaars, Thomas Hirschhorn en Santiago Sierra niet te zien, waar Bishop een vurig pleidooi voor hield in haar artikel in October.

Liam Gillick schreef destijds een felle reactie op Bishops stuk in October. Hij vond dat de praktijk van Hirschhorn en Sierra is gebaseerd ‘op al bestaande sociale modellen’, waaruit slechts een ‘eenzijdig begrip van zowel politiek als kunst spreekt.’

Misschien is er dankzij deze pennenstrijd in de tentoonstelling gekozen voor voorbeelden van meer subtiele en gecompliceerde vormen van relaties, en niet voor het ergens ‘op activistische wijze tegen zijn’. Een voorbeeld hiervan is een installatie, bestaande uit kleibeeldjes die zijn gemaakt door volwassenen met multiple sclerosis en andere handicaps, tijdens een workshop van Pawel Althamer. De figuratieve beelden die zijn gebaseerd op thema’s als ‘het portret’, ‘dieren’, ‘de paus’, ‘schedel’, worden door de kunstenaar tentoongesteld samen met een video over de workshops zelf. Het werk roept bij de toeschouwer allerlei vragen op. Hoe verhouden ‘wij’, de kijkers, een conceptuele kunstenaar en makers van de beelden zich tot elkaar, terwijl de afstand die iedereen tot elkaar heeft zo duidelijk is? Hoe kun je die kloof overbruggen? Wie heeft welke verantwoordelijkheid?

In Dora Garcia’s Instant Narrative (In) (2006-2008) wordt de toeschouwer geobserveerd door iemand in de tentoonstellingsruimte die de ontmoeting meteen beschrijft. Deze beschrijving is meteen live op de muur te zien in een projectie. Ook dit werk gaat uit van een gespannen verhouding met de toeschouwer, de aanwezigheid van hem/haar wordt op een pijnlijke manier benadrukt door de objectivering ervan. Tegelijkertijd onthult het ook op een prachtige wijze de oneindig complexe en ongemakkelijke verbinding tussen observator en toeschouwer terwijl de interventie van de kunstenaar naar de achtergrond verdwijnt.

In Londen is ook een aantal werken te zien dat de relatie met de toeschouwer op een nogal theatrale en autoritaire manier ter discussie stelt (The African Twin Towers-Stairlift to Heaven door Christoph Schlingensief), of het thema op een ironische en letterlijke illustreert (Last Lecture door Barbara Visser, de uitgebreide versie van het werk Lecture on Lecture with Actress), en die daardoor niet veel gemeen hebben met de andere werken. Dit roept de vraag op of het tentoonstellingsconcept in inhoudelijk opzicht wel coherent genoeg is. De tentoonstelling slaagt er ook niet in om de afzonderlijke werken echt goed met elkaar in relatie te brengen. Elk werk wordt afzonderlijk getoond, zonder dat de bezoeker er op een goede manier doorheen gedirigeerd wordt.

Toch is het goed dat Double Agent dit jaar zal doorreizen naar een aantal andere kunstinstellingen. In een tijd waarin de collectieve creativiteit van performances of andere samenwerkingsverbanden is herontdekt als een productieve strategie, terwijl anderzijds populisten en de massamedia ‘het anders zijn’ tot een grote vijand hebben verklaard, is het thema van de tentoonstelling urgent genoeg om verder ontwikkeld te worden.

Binna Choi

Recente artikelen