Drawing Typologies
Dit jaar staat de tekenkunst centraal bij de Gemeentelijke Kunstaankopen in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Een jury heeft voor de tentoonstelling Drawing Typologies uit de 450 inzendingen dertig kunstenaars geselecteerd, van wie Gijs van Tuyl binnenkort enkele werken zal aankopen voor de collectie van het museum. De formule voor de Gemeentelijke Kunstaankopen is al sinds 1995 nagenoeg ongewijzigd, alleen nodigt het museum sinds 2006 een gastcurator uit om de geselecteerde werken te presenteren. Curator Maxine Kopsa beet vorig jaar de spits af met de tentoonstelling Just in Time en voor deze editie is de taak ten deel gevallen aan Roel Arkesteijn.
Arkesteijn heeft geen half werk gemaakt van het tentoonstellingsconcept, waarin hij de begrippen ‘tekenen’ en ‘tekening’ met academische precisie ontrafelt en analyseert. Arkesteijn presenteert vijf categorieën die de verschillende aspecten omvatten: ‘De tekening als representatie’, ‘De tekening als tekening’, ‘De tekening als verhaal’, ‘De tekening als tijdcapsule’ en ‘De tekening als laboratorium’. Deze categorieën laat hij vervolgens niet alleen los op de tekenkunst zelf, maar ook op een keur aan andere disciplines. Zo ontwaart hij tekenkunstige aspecten in films, installaties en geluidskunst.
Toch heeft Arkesteijns thematiek niet voor heel veel verrassingen gezorgd wat betreft de keuze van de kunstenaars. Allereerst selecteerde hij een groep ‘oude bekenden’; kunstenaars als Rosemin Hendriks, Erik Odijk, Charlotte Schleiffert, Marc Nagtzaam, Lily van der Stokker en Marcel van Eeden, die ondertussen allemaal (en overwegend terecht) behoren tot het ‘meubilair’ van de Nederlandse tekenkunst. Wie in 2004 een bezoek heeft gebracht aan de Tekeningenzomer in het Centraal Museum in Utrecht, zag in Amsterdam veel bekenden terug. De spanning van de tentoonstelling in Amsterdam zit met name in het werk van recenter afgestudeerde kunstenaars. Het werk van onder anderen Maura Biava, Semâ Bekirovic en Amalia Pica is speelser en discipline-overstijgender dan dat van hun ervaren collega’s.
Een thematische indeling is altijd arbitrair en Arkesteijn speelt daar duidelijk op in. Semâ Bekirovic’ film Grid (2006) bijvoorbeeld, waarin een drietal slakken met hun slijmsporen een met pen getekend raster in een inktpoel veranderen, staat in de catalogus vermeld onder ‘De tekening als tekening’. In de tentoonstelling is het werk onder ‘De tekening als tijdscapsule’ terechtgekomen. Beide categorieën zijn van toepassing op Bekirovic’ werk: de film is tegelijkertijd eindproduct en ontstaansproces en het gebruik van de slakken is een onorthodoxe materiaalkeuze, maar het eindresultaat kun je niettemin als ‘tekening’ beschouwen. De bekende zelfportretten van Rosemin Hendriks zijn ondergebracht bij ‘De tekening als tekening’ en daarmee legt Arkesteijn niet de nadruk op het figuratieve karakter van het werk maar de wijze waarop Rosemin haar onderwerp benadert: het zelfportret is geen doel maar een middel is om het tekenen zelf te onderzoeken.
Het uitgangspunt van ‘De tekening als laboratorium’ gaat terug op het klassieke idee van de schets als terreinverkenning voor wat Arkesteijn in de catalogus ‘gewichtiger kunstwerken’ noemt. Die afhankelijkheid is duidelijk verdwenen: het optekenen van gedachten en ideeën is zelf ondertussen een ‘gewichtige’ bezigheid geworden. Alleen bij het werk van Koelewijn is er nog de suggestie van een productieve relatie tussen concept en uitvoering. Koelewijns schetsboeken, waarvan de inhoud te zien is op een serie flatscreens, puilen uit van de ideeën voor installaties en performances. De schetsboeken zelf liggen veilig achter glas, op sokkels die drijven in oliedrums die overlopen van gifgroene smurrie, als een kostbaar manuscript. Het mengsel van vaseline en geurende olie heeft de vloer spiegelglad gemaakt, waardoor het benaderen van de originele schetsboeken nagenoeg onmogelijk is geworden, alsof Koelewijn wijst op het potentiële gevaar van het toevertrouwen van ideeën aan papier. De barrière beschermt zijn werk tegen diefstal van intellectueel eigendom.
Drawing Typologies probeert een grote hoeveelheid verschillende hedendaagse definities van het tekenen samen te brengen. De enorme hoeveelheid concepten had ervoor kunnen zorgen dat de tentoonstelling was gekapseisd, maar door de losheid van indelingen komt het initiatief toch weer bij de toeschouwer terecht. Intussen brengt Drawing Typologies het werk van een groot aantal betere Nederlandse ‘tekenaars’ samen, ook al is er van de oudere garde helaas niet altijd het beste werk te zien. Van Eedens serie scheldwoorden bijvoorbeeld mist de gebruikelijke subtiliteit en hang naar het mysterieuze. De vraag is wat Gijs van Tuyl zal kiezen voor de collectie. Hij kan beter inzetten op de minder gevestigde kunstenaars, als Aam Sollevelds zaalvullende tapetekening en de werken van Frank Koolen en Marijn van Kreij. Hun ongeremde experimenteerdrang werkt aanstekelijk, waarmee ze uitstekende voorbeelden zijn van de vitaliteit van de Nederlandse tekenkunst op dit moment.
Erik van Tuijn