metropolis m

Dutch Masters / Beautiful Losers

Dutch Masters

Street Art & Urban Painting

DEN HAAG

GEM

8 juli t/m 8 oktober

Beautiful Losers

LILLE

Le Tri Postal

13 april t/m 2 juli

‘De letters zijn de ziel van de graffiti. Graffiti is: beroemd worden omdat je naam op de trein door de hele stad rijdt, zo is het altijd geweest en zo zou het moeten blijven.’ Met dit citaat geeft de New Yorkse graffitikunstenaar Blade aan dat de lettermanie de intrinsieke waarde is van graffiti. Deze ontwikkelt zich, zo’n dertig jaar na de eerste bloeitijd van de grootsteedse graffiti, nog steeds verder op straat. Helaas wordt graffiti nu door de gevestigde instituten als een op zichzelf staand exotisch fenomeen aan de man gebracht. In Nederland bracht de Amsterdamse galeriehouder Yaki Kornblit de graffiti voor het eerst voor het voetlicht. Museum Boijmans Van Beuningen en het Groninger Museum volgden, maar na de tentoonstelling Coming from the Subway in het Groninger Museum (1992) ebde de belangstelling voor de graffiti weg.

Nu lijkt de aandacht voor graffiti echter weer helemaal terug van weggeweest. Onlangs vonden een aantal grote tentoonstellingen over graffiti en ‘street art’ plaats. De meest uitgebreide is Beautiful Losers in Tri Postal, Lille. Deze rondreizende tentoonstelling is in San Francisco (2004) gestart en zal na Europa (Lille, Milaan), Australië en Azië aandoen. Daarnaast vond onlangs in Nederland Dutch Masters, Street Art & Urban Painting plaats in het GEM. In oktober volgt op MTV Nederland de première van de film Kroonjuwelen. Hard times, Good times, Better times, over de ontstaansgeschiedenis van de Nederlandse graffiti.

Beautiful Losers is een nostalgische underground anthology. De tentoonstelling geeft een breed overzicht en toont hoe subculturen als graffiti, punk, skate en hiphop met elkaar verweven zijn. De tentoonstelling start met de inspiratoren van het eerste uur: foto’s van Henry Chalfant, auteur van de standaardwerken Subway Art (1984) en Spraycan Art (1987). Van hem wordt ook Style Wars (1984) getoond, een belangrijke documentaire over hiphop en graffiti. Er is werk te zien van Andy Warhol, Keith Haring, Robert Crumb en Jean Michel Basquiat. Daarnaast hangen foto’s en platenhoezen van Glen E. Friedman, ‘bad drawings’ van Raymond Pettibon en foto’s van Larry Clark. Verder zijn er videoclips van Spike Jonze te zien. Ook wordt er een nieuwe generatie street artists in beeld gebracht, die uitblinkt in veelzijdigheid. De sterke do-it-your-self-mentaliteit en de Jackass-achtige interventies van de deelnemers prikkelen, maar ten opzichte van hun inspiratoren is het beeldende werk van de jonge generatie te mager. De meeste werken zijn vluchtig van karakter of er ligt te veel nadruk op de techniek, zodat een zekere diepgang ontbreekt. Hierdoor blijven het korte snacks: onbevredigend, want je hebt snel weer honger.

Waar de pioniers van de eerste generatie graffittischrijvers de weg van de straat naar het instituut hebben moeten bevechten, komt de nieuwe generatie in een gespreid bedje terecht. De noodzaak van de vraag naar de betekenis van graffiti in het instituut is verdwenen en er wordt nauwelijks nog aan gerefereerd. Dat is jammer omdat het competitie-element de basis van graffiti is, die het tot iets anders maakt dan beeldende kunst of grafische vormgeving. Zonder referentie aan de vroegere strijd om het beste letterontwerp wordt de hedendaagse graffiti in dergelijke tentoonstellingen de cultivering van vergane glorie.

Er zijn kunstenaars die de strenge richtlijnen van de op het letterontwerp gerichte graffiti verlaten en een vrijere weg inslaan en, nog steeds op straat, in interactie gaan met het dagelijkse leven van de stad. Zij schilderen vooral cartooneske figuren. Goede voorbeelden hiervan zijn te zien in de tentoonstelling Dutch Masters in het GEM, waar te zien is hoe de Nederlandse straatcultuur zich heeft ontwikkeld vanaf de jaren negentig. Meer dan de helft van de deelnemers heeft een verleden als ‘schrijver’, hoewel graffiti in traditionele zin ontbreekt. Het betreft een rijkgeschakeerd gezelschap: de tekenmanie van Antistrot, Jimmy Corrigan-achtige strips en interventies in de openbare ruimte van Wayne Horse, de 3D-graffitistijl van Zedz en de leuzen op de muren van Laser 3.14. Een overeenkomst met Beautiful Losers is dat ook deze exposanten al min of meer gewend zijn aan het tentoonstellen binnen het instituut. Men profiteert van het feit dat graffiti binnen de kunst geaccepteerd is, maar tegelijkertijd cultiveren de graffitischrijvers nog steeds de rebellerende geest van de ongrijpbare artiest. Dat overtuigt niet. Wat deze kunst dan ook nodig heeft is een breder uitgewerkte basis die rekening houdt met de principes van de graffiti. De graffitiveteraan Delta en ontwerper Parra zijn daar sterk in, maar zij ontbraken helaas in de tentoonstelling.

Het grote probleem van dit soort tentoonstellingen is dat het verrassingseffect ontbreekt waar spontane straatuitingen het van moeten hebben. De scherpte die echte street art heeft, raakt in de kunstmatige ruimte verloren. De directe actualiteit waarop wordt gereageerd ontbreekt. Street art raakt onthecht en verdwaalt in een gehypte overzichtstentoonstelling, waarbinnen ze als fenomeen onterecht veel museaal gewicht krijgt en dood slaat. Het is dan ook vreemd om een subcultuurtentoonstelling het instituut binnen te halen zonder verbindingen te leggen met de subculturen waarin ze is ontstaan, zowel uit heden en verleden. Nu de predicaten ‘underground’ en ‘subcultuur’ gearriveerde begrippen zijn geworden in de reclamewereld, zou een instituut de ideale plaats zijn om tegenwicht te bieden aan een uitverkoop van graffiti. Kennelijk zijn de street art, noch de instituten daaraan toe.

Bregje van Woensel

Recente artikelen