Economie van de droom
Economie van de droom
Hoe zat het ook alweer; bestaat er nog wel een andere vorm van economie?
Hoe kun je je heden ten dage kritisch verhouden tot het kapitalisme? Is er nog een uitweg of zijn we tot in lengte van dagen veroordeeld tot een stil en slaafs consumeren? Omar Muñoz-Cremers ziet nog ruimte voor ontsnapping aan deze afstompende dagelijkse routine. De jaren zestig dienen als model.
Kelderende beurzen, economische onzekerheid, de terugkeer van de spreekwoordelijke broekriem, groeiende werkeloosheid, politici verloren in een ééndimensionale roes van de marktideologie. 2002 is een uitgelezen jaar om de vraag te stellen: hoe zat dat ook alweer, bestaat er nog wel een andere vorm van economie? Een vorm die minder amoreel is, meer respect heeft voor veelvuldigheid, die cultuur minder uitholt? De roes van de jaren negentig was bedwelmend, de gouden bergen schitterden, conflicten schenen afwezig. Die balans van eeuwige groei is op verbazingwekkende wijze in korte tijd verdwenen en heeft gaten geslagen in ons zelfvertrouwen. Een stinkend ressentiment van een onvrede zonder uitgesproken bron of doel stijgt op. Toplagen verstrikken zich in financiële hoogmoed, nieuwe technologieën vormen vreemde spiralen van lege beloften en valse fundamenten van een 21e-eeuwse economie om vervolgens plots uit elkaar te vallen. En wanneer we de diepste wond bestuderen, realiseren we ons dat die trotse economie een surrealistisch spel van tekens is geworden zonder referent in de realiteit.
De consumptiecultuur als gevangenis
Tegenbeweging? De anti-globaliseringsbeweging lijkt dezelfde fout als het marxisme te maken. In plaats van een radicale kritiek op de sociaal-economische fundamenten te formuleren, komt ze niet verder dan een voorzichtige herinterpretatie/herverdeling op het gebied van de productie. Rechtvaardige productie als einddoel. In haar kritiek transcendeert zij het kapitalisme niet en haar protesten ontsnappen op teleurstellende wijze niet aan de kant-en-klare scenario’s van ouderwets geweld. Als je dan toch het spel van protest wilt spelen, waarom dan niet met compleet nieuwe spelregels? Een werkelijk symbolische uitdaging die de botte knuppel, de lege huls van de politiehelm ridiculiseert?
De enige troost lijkt gezocht te moeten worden in het domein van de consumptie, dat zowel een dwingende invloed heeft op het economische klimaat (het wegvallen van consumentenvertrouwen is tegenwoordig de grootst denkbare ramp) als op onze individuele identiteit. Laat dat individuele trouwens maar weg. We kunnen beter spreken over een suggestie van individuele identiteit, een bundel van archetypen en persoonlijke herinneringen die door de jaren heen, soms op agressieve, soms op subtiele manier, steeds meer is vervlochten met de symbolen en verlangens van consumptie. Wie verandering wil afdwingen, dient zich te richten op dit domein. Men kan dan denken aan bewust consumeren, (het afwegen van aankopen en het aanschaffen van duurzame producten) , het doelmatig bestrijden van advertenties door webpagina’s te filteren of door het geluid tijdens televisiereclames uit te zetten, om zo te leren omgaan met de beeldtaal van verleiding. Maar wellicht typerend voor het vermogen van dit kleine verzet is misschien wel dat de subtiele bewerking van de beeldtaal van verleiding inmiddels is geïnstitutionaliseerd als politiekesthetische praktijk, met het tijdschrift Adbusters als geëngageerd voorbeeld. Het kleine verzet biedt daarom een bewustwording die een suggestie van vrijheid geeft zonder een werkelijk alternatief aan te dragen. Het maakt enkel de gevangenismuren zichtbaar, om het dramatisch te stellen.
Consumptie als drijfzand
Wat de situationisten de spektakelmaatschappij noemden – een maatschappij beheerst door een overkoepelend plezierkapitalisme – heeft zich verder ontwikkeld langs de lijnen van hun kritische fantasieën. Sinds de jaren zestig is consumptie een steeds centralere plek in gaan nemen en is het belangrijke relaties aangegaan met de media, het proces van informatisering en het hedonisme, dat voorheen vreemd was aan de economie. In tegenstelling tot de situationistische kritiek, die weinig van haar radicale verbeeldingskracht heeft verloren en wiens groteske logica bewaarheid is geworden in de laatste dertig jaar, konden de generatie ‘68 weinig werkelijk effectieve contrastrategieën formuleren. De eerdergenoemde voorbeelden van klein verzet hebben hun wortels in de situationistische tactiek van détournement, het omkeren van betekenissen om ze tegen hun originele betekenis in te zetten. Die tactieken zijn inmiddels een alledaagse praktijk van reclame en kunst geworden, ze zijn zelf ‘spectaculair’ geworden.
Deze situatie leidt zonder meer tot een vorm van kritische apathie. Het is geen radicaal inzicht dat het prettig vertoeven is in de consumptiemaatschappij, ware het niet dat het een aantal pertinente problemen veroorzaakt (of verergert), die in de glittering makkelijk worden vergeten. Allereerst is er sprake van een groeiende ongelijkheid, niet meer in de vorm van de klassieke tweedeling van arm en rijk, onder en bovenklasse, maar als de totale versplintering van het sociale. Vervolgens is er de steeds meer eisende levensstijl van een mondiale minderheid, die roofbouw pleegt op de natuurlijke bronnen van de aarde. Ten slotte lijkt een proces van culturele entropie te overheersen: er gebeurt van alles, maar al die goede, mooie en interessante culturele uitingen voelen onbelangrijk, omdat ze geen echte consequenties lijken te hebben. De laatste tijd zijn er steeds vaker klaagzagen te horen over het ontbreken van Grote Bewegingen van een culturele energie die zichzelf aanwakkert, die verbindt, collectief werkt en enthousiasmeert omdat een idee overweldigend goed is. Acid House in haar prille jaren (1987 – 1992) is in die zin de laatste radicale beweging, een perfecte combinatie van technologie, totaalkunst en het sublieme: de danser als kunstenaar en kunstwerk tegelijk. Zulke krachtige assemblages zijn schaars. Acid House herbergde bovendien een verborgen economisch principe, ouder dan welke vorm van kapitalisme ook.
De kracht van ‘nutteloze’ vernietiging
Sinds Émile Durkheim in Les Formes élémentaires de la vie religieuse (1915) het essentiële onderscheid formuleerde tussen het sacrale en het profane hebben sociale theoretici de dynamiek daartussen verkend, op zoek naar een alternatief voor de twee-eenheid van kapitalisme/marxisme. Als één van de aartsvaders van de sociologie worstelde Durkheim met de rol van religie in een rationele maatschappij waarvoor hij in de geest van de tijd een verborgen universeel principe zocht. Voor Durkheim is economische activiteit het prototype van het profane. Het sacrale is het verboden element van een maatschappij; het is gelokaliseerd in de marges, waar verschillende realiteiten bij elkaar komen die tijdelijk kunnen worden ontsloten. Afgeschermd door taboes fascineert het sacrale als een orde die buiten de rationele, alledaagse automatismen functioneert. De Franse schrijver/socioloog Georges Bataille zette het sacrale in als een directe tegenhanger van het kapitalisme: mensen wijden zich aan het sacrale vanuit een behoefte aan betekenisvolle communicatie die voorbij gaat aan de isolatie van het individu. Kapitalisme daarentegen legt mensen een beperkte sociale rol op, de homogeniteit die zij veroorzaakt vernietigt creativiteit die niet direct bruikbaar is.
Geïnspireerd door de antropologische studies naar primitieve samenlevingen van Durkheims neef Marcel Mauss, zou Bataille het sacrale omvormen tot een spil in een alternatieve economische theorie. Een waarin de cyclus van economische productie wordt afgesloten met een festival waarin het surplus van de productie wordt vernietigd. Van de ‘nutteloze’ vernietiging van het surplus gaat een krachtige rituele werking uit die de sociale cohesie verhoogt en klassenvorming tegenwerkt. Immers, tijdens gemeenschappelijke rituelen wordt het collectief versterkt en tegelijkertijd de vorming van sociale verschillen, via bezit, gedwarsboomd. Kapitalisme heeft deze cyclus doorbroken en vervangen door het principe van (continue) groei. In zijn somberste bui zag Bataille de onproductieve verkwisting onder het kapitalisme overleven in een ‘vervloekte’ vorm: niet als positieve sacrale energie, maar als een sluimerend catastrofale zucht naar vernietiging, vervuiling, oorlog en uiteindelijk nucleaire rampspoed.
Onder het huidige kapitalisme en zijn cyclus van arbeid en consumptie is het door Bataille geschetste positieve effect van de vernietiging van het surplus ver te zoeken. De overweldigende overschrijding van grenzen en de daaruit voortvloeiende sociale cohesie die het festival in primitieve maatschappijen kenmerkt, ontbreekt in de hedendaagse kapitalistische consumptiecultuur. Consumptie dient niet veel meer dan louter het doel van de productie en de markt en voorziet in de behoefte aan een spel met symbolen en identiteiten. Alleen als kapitalisme geïnspireerd is, weet het een waar festival van exces te produceren. In die zin kan de ruimterace van de jaren zestig niet alleen als een symbolisch exploderen van geld in een continue cyclus van lanceringen worden geïnterpreteerd, maar ook als een overschrijding van limieten zonder precedent die een unieke vorm van planetaire socialisering teweegbracht. Richard Nixon voelde dat klaarblijkelijk aan toen hij Buzz Aldrin en Neil Armstrong na hun maanlanding toesprak met de woorden: ‘For one priceless moment in the whole history of man, all the people on this earth are truly one.’
De herwaardering van het vrijheidsstreven
Als één van de meest radicale kritieken op de fundamenten van het westerse mensbeeld geldt nog altijd Norman O. Browns Life Against Death (1959) 1. Wat begint als een herinterpretatie van Freud verandert halverwege in een onderzoek naar de sublimaties van de mens, samengevat in virtuoze korte studies over geld, de stad, tijd en het lichaam. Het beeld dat overblijft is dat van de mens als mislukt project. Sinds de aanvang van de moderniteit is de mens steeds meer verstrikt geraakt in een spiraal van neuroses en schuld, die in wezen is terug te voeren tot Freuds observatie dat rijkdom weinig geluk brengt. De objecten waarmee we ons omringen, geld boven alles, zijn uiteindelijk niets meer dan externalisaties van ons lichaam, de sublimatie van uitwerpselen.
Browns oplossing, een afschaffing van repressie waardoor het menselijk lichaam pervers zou worden en gedreven wordt door een Dionysisch bewustzijn dat geen limieten kent maar overvloeit, klinkt aanlokkelijk. De jaren zestig hebben echter duidelijk gemaakt dat dit geen oplossing is. Toch blijven de doelen van de jaren zestig, zoals het opblazen van het superego, vernietiging van dualismes, het stimuleren van een ecologisch bewustzijn, meervoudigheid en de esthetisering van het alledaagse leven bijna zonder uitzondering actueel. Zij het dat ze aangepast moeten worden en van kanttekeningen moeten worden voorzien. De hedendaagse kritiek lijkt vooral een product van een irrationele angst, niet voor revoluties maar voor de jaren zestig als een tijdperk met een oncontroleerbare obsessie voor ruimtelijke expansie, letterlijk en figuurlijk, en haar oneindige potentieel van vrijheid. De reactie op deze angst heeft een proces van introspectie op gang gebracht, dat eindigt in een vorm van autistisch individualisme. Een constructieve kritiek op de jaren zestig zou zich eerder op de volgende drie problemen moeten richten: revolutie is een constant proces dat voortdurend om aanpassingen vraagt en bij voorkeur niet geïnstitutionaliseerd dient te worden in bureaucratische regelgeving; nieuwe gemeenschapsvormen hebben geleden onder een naïef beeld van machtsverhoudingen binnen sociale groepen; en een Dionysisch bewustzijn heeft een nieuwe ethiek nodig om een limietloos leven in goede banen te leiden (te vergelijken met Michel Foucaults stileren van vrijheid als ethiek en esthetiek in één).
Nieuwe modellen
Dankzij de esthetisering van het alledaagse leven hebben de jaren zestig het proces van consumptie veel plezieriger gemaakt. Als praktijk is consumptie vandaag de dag vaak niet te onderscheiden van de hedonistische levensbeschouwing uit die tijd. Maar een geïnstitutionaliseerd hedonisme ontkent dat het zoeken naar genot een potentieel subversieve kwaliteit is. Het huidige hedonisme bestaat probleemloos naast het ethos van de megakruidenier, die pretendeert de tweedeling in de maatschappij te transcenderen in een grijs paradijs van middelmatigheid. Er is sprake van een te groot aantal mensen, gekoppeld aan een gestaag groeiende complexiteit van de samenleving en een infectie van een symbolische economie door consumptie. Elke vorm van brede sociale verandering wordt daardoor afgeremd. Oplossingen en alternatieven dienen dus met fantasie, overmoed en een weidse blik uitgedacht te worden. Alternatieven waarin kunstenaars en intelligentsia hun verloren terrein dienen terug te winnen door een praktijk die minder op herhaling, citeren, geschiedenis en een opvoedrol is gericht en waarin de toekomst ontsloten wordt door het formuleren van denkbeeldige modellen en voorbeelden van nieuwe levensstijlen.
Veelvuldigheid blijft het sleutelwoord, als een micropolitiek van het uit elkaar vallen, wat erop neerkomt dat de maatschappelijke deling in een neerwaartse spiraal terecht komt en doorgezet wordt, ook in jezelf. Een veelheid van incompatibiliteit en tijdelijke overeenkomsten; waar private tijdsystemen worden ontworpen; micro-economieën gebaseerd op symbolische ruil woekeren; waar men dubbellevens leidt op basis van iets anders dan schuldgevoel en waar herdefinities van menszijn bloeien en geforceerd worden zodat verschillende mensvormen naast elkaar leven en zich verder kunnen evolueren. Uiteindelijk moet het hardnekkige nationalistisch denken worden opgeheven, als een fantoom uit primitievere tijden en moet Europa, in de zin van een open idee, in de toekomst dienen als ideaal voorbij haar banale misbruik als bureaucratisch/economisch complex.
De ervaringseconomie socialiseert minimaal, ze is hoogstens een raster van in zichzelf gekeerde consumenten verloren in een radarwerk dat als enig doel eeuwige groei heeft. Die banale groei komt uiteindelijk in botsing met het ontembare proces van overbevolking. In plaats van de klassieke oplossing van oorlogsvoering zal de cynische houding ten opzichte van ruimtereizen opnieuw ter zijde moeten worden geschoven, om op creatieve wijze de aarde te ontsluiten en op deze wijze aan de dictatuur van overbevolking te ontsnappen. De terugkeer van de excessieve verspilling en de socialisatie door middel van de fantasie van het voorbij limieten denken moet in dienst komen van een nieuwe kolonisatie die culturele veelvuldigheid en utopische nieuwsgierigheid in ere herstelt. Een herstel van de mens die nieuwe dromen droomt.
Noten
1 Norman O Brown, Life against Death: The psychoanalytical Meaning of History, 1959
Omar Muñoz-Cremers
is schrijver en socioloog