metropolis m

Hoe kan een beweging die de historische canonvorming altijd bekritiseerde zelf in de kronieken van de kunst worden bijgezet? Als aanzet voor een kritische terugblik, volgt hieronder geen historische uiteenzetting, geen nieuwe canon, maar wel een mooi eufemisme daarvoor: een bloemlezing.

1965 Simone de Beauvoir

De uitgave in 1965 van de vertaling van Simone de Beauvoirs beroemde essay Le Deuxième Sexe (uit 1949) verandert het Nederlandse feministische landschap voorgoed. De Beauvoir bestrijdt in deze tekst de moreel, psychisch en economisch afhankelijke positie van de vrouw ten opzichte van de man. Haar woorden ‘Je wordt niet als vrouw geboren, maar als vrouw gemaakt’ inspireren een nieuwe generatie vrouwen en luiden de tweede feministische golf in. 1

1971 Linda Nochlin

‘Why Have There Been No Great Women Artists?’, vraagt Linda Nochlin zich af in het gelijknamige essay, gepubliceerd in het tijdschrift ARTNews in 1971. Nochlin deconstrueert op nauwkeurige wijze de implicaties van het mannelijke ‘genius’ in de kunstgeschiedenis. Het genie is een exclusief concept geschoeid op de patriarchale leest, zo stelt de auteur, en sluit daarmee bij voorbaat de aanwezigheid van grote vrouwelijke kunstenaars uit. Nochlins tekst is het startsein voor de voortdurende bekritisering van de kunsthistorische canon, alsmede het eerherstel voor vele vergeten vrouwelijke kunstenaars.

1974 Lynda Benglis

In het jaar 1974 plaatst Lynda Benglis een reeks advertenties in het destijds toonaangevende kunsttijdschrift Artforum. Het kunstminnende publiek reageert geschokt wanneer Benglis in november de reeks afsluit met een naaktfoto van zichzelf, in een uitdagende en welhaast pornografische pose, een zonnebril voor haar ogen en met een enorme latex dildo voor haar vagina. Het beeld is bedoeld als toespeling op de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de New Yorkse kunstscene, maar ook als kritiek op de inmiddels gangbare notie dat er onderscheid bestaat – en zou moeten bestaan – tussen vrouwelijke en mannelijke kunstenaars, en dat men geacht wordt partij te kiezen. Benglis ondervindt hevige kritiek vanuit feministische hoek. Zij zou brutaal, goedkoop en narcistisch zijn, en bovendien de objectivering van de vrouw in dit werk voorstaan. De ironie ervan wordt gemakshalve over het hoofd gezien.

1977 Mary Kelly

Mary Kelly voltooit in 1977 haar befaamde Post-Partum Document VI, het laatste deel in een serie van zes omvangrijke werken. Het werk construeert op nauwgezette wijze de relatie tussen moeder (Kelly) en kind; eerst tijdens de zwangerschap en vervolgens in de jaren na de geboorte. Kelly stelt dat niet alleen de persoonlijkheid van het kind wordt gevormd op dit cruciale moment, maar dat ook de psychologie van de moeder wordt ingevuld, door de op sekse gebaseerde arbeidsverdeling in de kinderverzorging. Mede door de vocabulaire van de Post-Partum Document serie, die sterk berust op de lacaniaanse psychoanalyse, wordt het werk gezien als complex en ontoegankelijk.

Eveneens in 1977 werkt Judy Chicago nog steeds hard aan haar inmiddels legendarische kunstwerk The Dinner Party. Het dinergezelschap aan Chicago’s driehoekige tafel bestaat uit belangrijke vrouwen uit de geschiedenis, van de Amazonen tot aan Virginia Woolf, die ieder gesymboliseerd worden door een bepaalde afbeelding of vorm op hun couvert. De gasten schitteren in afwezigheid en de kunstenaar duidt op een indringende manier op de beperking van de canon.

De werken van Kelly en Chicago geven blijk van twee dominante neigingen in de feministische kunst van de jaren zeventig: de toepassing van freudiaanse en lacaniaanse psychoanalyse en het zichtbaar maken van vrouwen die buiten de patriarchale canon zijn gelaten.

1978 SVBK

De Stichting Vrouwen en Beeldende Kunst (SVBK) zet in 1978, in samenwerking met De Appel en het Stedelijk Museum Amsterdam, de landelijke manifestatie Feministische Kunst Internationaal op. Het beslaat twee delen: een bescheiden tentoonstelling en serie performances van voornamelijk internationale kunstenaars in De Appel – destijds ook een belangrijk podium voor feministische video- en performancekunstenaars – en een rondreizende tentoonstelling in verscheidene Nederlandse steden, die helaas al sneuvelde na de eerste etappe in Den Haag (1980).

In een begeleidend paneldebat in het Stedelijk Museum staat de vraag centraal, wat voor definitie er aan feministische kunst gegeven kan worden en volgens welke (kwaliteits)criteria dit beoordeeld zou moeten worden. Panelleden Cillie Rentmeister en Lucy Lippard verdedigen twee tegenovergestelde standpunten. Rentmeister bepleit een puur feministische esthetiek als instrument om het werk van vrouwelijke kunstenaars mee te beoordelen, Lipard wil een initiële inventaris van feministische kunst maken, vooralsnog losstaand van een kwaliteitsbeoordeling.

1985 Guerrilla Girls

In 1985 zien de Guerrilla Girls het levenslicht. Deze activistische beweging bestaat uit een groep anonieme feministische kunstenaars, kunstcritici en kunsthistorici. Zij zetten zich gezamenlijk in voor een gelijkwaardige representatie van vrouwelijke en mannelijke kunstenaars binnen de kunstinstituties. De acties van de Guerrilla Girls doen denken aan het activisme uit de jaren zestig en zeventig, zij het met een meer ironische en speelse invalshoek.

1994 Arahmaiani

In het werk Etalasa uit 1994, maar ook in andere werken van de Indonesische moslimkunstenaar Arahmaiani spelen, naast de rol van de vrouw in de islamcultuur, de processen die samengaan met de toenemende mondiale cultuur een bepalende rol. Het Westers feminisme, in zichzelf al nauwelijks uniform, ziet zichzelf in de jaren negentig op grote schaal geconfronteerd met de vragen die worden opgeworpen door mondialisering. Zou er sprake kunnen zijn van een universeel feminisme, en kan het feminisme ook bijdragen aan de emancipatie van vrouwen uit niet-westerse culturen? Uit de vraagstelling van een recent debat van het Landelijk Netwerk voor Vrouwenstudies Filosofie blijkt de kwestie nog immer actueel: is het westers feminisme een vorm van neokolonisatie?

2004 Ayaan Hirsi Ali

Ayaan Hirsi Ali verdeelt de Nederlandse feministen in twee kampen wanneer zij in 1994 haar korte film Submission: Part I (2004) presenteert, over de onderdrukking van vrouwen in de islamitische cultuur. Enerzijds wordt haar bezorgdheid over het lot van de moslimvrouw door feministen gedeeld, anderzijds wordt Hirsi Ali beticht van populisme en kortzichtigheid. Nauwelijks vier jaar na het verschijnen van de film laat feministische theoreticus Judith Butler zich in De Balie te Amsterdam uit over de vrijheid van meningsuiting. Butler waarschuwt voor het misbruiken van westerse feministische standpunten in het verdedigen van neoliberale, soms rechts-extremistische en xenofobe opvattingen. Zowel (de reacties op) Hirsi Ali als Butler illustreren het complexe politieke spanningsveld tussen westers feminisme en islam.

2007 Feminisme 3.0

Vanaf 2007 komt er een ware stroom op gang van overzichts- en onderzoekstentoonstellingen over het feminisme in de beeldende kunst. Op verschillende locaties in Europa vindt het project If I can’t dance I don’t want to be part of your revolution! (Episode II) plaats, dat de mogelijkheden van het feminisme voor en in de beeldende kunst wil onderzoeken. In de Verenigde Staten zien we Wack! Art and the Feminist Revolution, een ietwat vrijblijvende historiserende tentoonstelling, en Global Feminisms over feminisme en kunst in het tijdperk van mondialisering. Ook 2009 is geen saai jaar voor feministen. Het feministische maandblad Opzij luidt de derde feministische golf in Nederland in met het themanummer Feminisme 3.0 en tweede golf-feministe Mirjam Westen duikt de geschiedenis in met Rebelle: kunst & feminisme 1969-2009.

Hendrik Folkerts is kunsthistoricus en mede-oprichter van het feministische onderzoeksplatform Troublemakers.

Rebelle: kunst & feminisme 1969 – 2009, Museum voor Moderne Kunst, Arnhem, 30 mei t/m 23 augustus 2009

LiteratuurLisebeth Brandt Corstius (ed), Feministische Kunst Internationaal, Den Haag, Haags Gemeentemuseum, 1979

Cornelia Butler (ed.), Wack! Art and the Feminist Revolution, 2007

Marga van Mechelen (ed), De Appel, Amsterdam, De Appel, 2006.

1) Er bestaat veel verwarring over de precieze historische bepaling van de feministische golven, temeer omdat de termen verschillend worden gebruikt in sociaal-maatschappelijke geschiedschrijving en in kunsthistorische literatuur. Op maatschappelijk vlak is de eerste feministische golf veelal synoniem met de vrouwenbeweging van eind negentiende en begin twintigste eeuw. De tweede feministische golf loopt van de jaren ‘60 tot de jaren ‘80 van de twintigste eeuw. Begin jaren ‘90 wordt als beginpunt van de derde feministische golf gezien. ‘

In de kunstgeschiedenis wordt met het eerste golf-feminisme vaak de kunstenaars en kunsthistorici uit de jaren ‘60 en ‘70 bedoeld, terwijl het tweede golf-feminisme eind jaren ‘80, begin jaren 90 begint. In dit artikel houd ik de meer gangbare, maatschappelijke definitie van de feministische golven aan.

Hendrik Folkerts

curator Moderna Museet, Stockholm

Recente artikelen