Een school is een gebouw met een school erin
Een school is een gebouw met een school erin
Wat is een school? Wat is goed onderwijs? Door de geschiedenis heen zijn er vele formules verzonnen, de een nog ambitieuzer dan de ander. Paul Elliman, ontwerper, docent, eerder verbonden aan Yale University, de Jan van Eyck Academie en nu onder andere Werkplaats Typografie, zet een aantal inspirerende oplossingen op rij.
Het hoeft geen gebouw te zijn in de strikte zin van het woord. De architect Cedric Price stelde voor een mobiele school te huisvesten in treinwagons. De treinen zouden op een afgesloten spoortraject gaan rijden, gelegen tussen de Engelse aardewerkstadjes in Staffordshire. Het zou tegelijkertijd school, vervoer naar de school en tochtje naar buiten worden om het doodsaaie gebouw te ontvluchten.
De universiteit van treinwagons was niet bedoeld als een grap, maar als een poging de plaats waar geleerd wordt toegankelijk en dynamisch te houden. Price heeft gezegd: ‘Als educatie zo nodig een continue, door de gemeenschap geleverde dienst moet zijn, zou het met dezelfde vanzelfsprekendheid geleverd moeten worden als water of een gratis gebit.’ Price, die opgroeide in Staffordshire, wees ook op de noodzaak van het oprekken van de grenzen van provinciale educatie.
Nu de wereld tegelijkertijd zowel kleiner als groter is geworden als gevolg van de overdaad aan telecommunicatie, worden wij er voortdurend aan herinnerd dat de academie overal is. Informatielijnen lopen door elk dorp en elke stad. De vraag is niet hoe we deze ‘global campus’ kunnen ontwijken (er zou wel eens helemaal geen uitweg te vinden kunnen zijn), maar hoe we het kunnen plaatsen en hoe de programma’s beter op het individu toegespitst kunnen worden.
Scholen zijn er niet om het leren te fabriceren, maar om in structuren te voorzien die flexibel genoeg zijn aan haar onvoorspelbare eisen te voldoen. Cedric Price had hier een instinct voor. Zijn projecten, gerealiseerd of niet – meestal niet- zijn te beschouwen als architectonische essays over flexibiliteit, onbepaaldheid en vergankelijkheid. The Potteries Thinkbelt School zou gecombineerd worden met opblaasbare theaters. Een ander project, een plan voor het Fun Palace, presenteerde ruimtes die aangepast konden worden aan verschillende functies. Het Inter-Action Centre (1971), een multifunctioneel gemeenschapscentrum in het Londense Kentish Town, was een exemplarisch voorbeeld van Price’ interesse in gebouwen die een structuur uit lichtgewichte materialen combineerden met een beperkte levensduur, in dit geval een jaar of dertig, en een nog nader te bepalen functie.
Dit zijn ideeën die perfect toepasbaar zijn op de ruimte van een school – een soort van drop-in centrum waar individuele betrokkenheid samengaat met een losse vorm van sociale flexibiliteit.
Achter deze wereld, die voortdurend in beweging is en waar constant verbanden worden gelegd, gaat een netwerk van haltes, luchthavens, terminals en overstapplaatsen schuil. Beeld je de school in als een soort beweeglijk rijtuig dat van plek naar plek rijdt. Een school is in de praktijk tenslotte eerder het middelpunt van activiteit, dan een station of bushalte. Het is een tijdelijke basis, waarvandaan we de wereld waarin we leven filteren en waar we onszelf er een nieuwe plek in geven; een plek om te reflecteren op de grondbeginselen, of de plek waar we nieuwe verzinnen. Het enige wat de school in die zin moet zien te behouden is haar positie als middelpunt van activiteiten.
Toen hij op zoek was naar kunstenaars om een tijdje op school te verblijven, als aanvulling op de studenten van het experimentele Black Mountain College, werd Andrew Rice gevraagd of het de bedoeling was dat het een kunstacademie werd. Zijn antwoord: ‘God, nee. Dat is wel het laatste wat ik wil. Scholen zijn de meest afschuwelijke plekken in de wereld.’
Toch was het de bedoeling van Rice om kunst centraal te stellen in het curriculum van Black Mountain, omdat hij haar als een van de weinige cultuuruitingen in staat achtte alternatieven te ontwikkelen om het geïnstitutionaliseerde, sociale leven te benaderen. De kracht van hedendaagse kunst blijft haar vermogen een overdreven, didactische instelling te ondermijnen door informatie in veel verschillende vormen aan te bieden, en open te laten. Ik moet daarbij aan een aantal kunstenaars denken die inhaken op hun schoolervaringen; van Matt Mullicans geheimzinnige prikborden, Mark Lombardi’s precieze diagrammen, tot aan Emma Kays geïmproviseerde geschiedenis van de wereld, die ze verteld, zoals ze het zich herinnert.
Andere kunstenaars, waarbij het meer gaat om het echte gebouw, proberen het actieve, centrale centrum dat een school zou moeten zijn te ontwikkelen. In zekere zin zou een bibliotheek en een goede kantine wel eens alles kunnen zijn wat een school nodig heeft om school te zijn. Een plek om elkaar te ontmoeten en te praten, te drinken en te denken.
Mario Merz’ visualisaties van de macht van het getal hadden plaats kunnen vinden in een schoolkantine. Fibonacci Napoli (fabriekskantine) toont in een sequentie van beelden, eerst een man, dan twee, drie, vijf, acht en zo verder, tot de eerste negen getallen van de Fibonaccireeks. De lege tafels en stoelen worden snel bezet door een menigte van stemmen, terwijl een eenzame persoon wordt klaargestoomd om deel te worden van die groep. De exponentiële groei van de getallen kan vergeleken worden met een activiteit als het leren. In feite toont Merz slechts mensen die samen komen – dit zou ook een lunch of een feestje, een seminar of een stakingsoverleg kunnen zijn.
Denkend aan die andere, stillere schoolruimte, realiseer ik me dat er meer dan genoeg scholen zijn die alleen maar stand hielden dankzij hun bibliotheken, met name de kleinere waarin de boekencollectie nog goed te beheren is en daardoor toegankelijk. Een goed voorbeeld daarvan is de bibliotheek van de kunstenaar Martha Rosler, op dit moment te zien in de Frankfurter Kunstverein. Roslers privé-collectie van bijna tienduizend boeken is openbaar toegankelijk gemaakt voor het publiek, samen met een catalogus en een fotokopieermachine. Zelfs de kleinste, meest onafhankelijke workshops en cursussen zouden tenminste één kleine bibliotheek moeten opzetten als product van hun dagelijkse werk. Het zou zelfs beter zijn als dat de uitkomst van de productiviteit was.
En dan zijn er ook nog de lezingen die gehouden kunnen worden in de kantine of de bibliotheek. Ze kunnen niet altijd goed zijn, maar de beste zijn die lezingen waarbij je vergeet dat je naar een lezing gegaan bent, of waarvan je er nooit zeker van was vanaf het begin. Robert Smithsons diashow Hotel Palenque is een voorbeeld van zo’n ‘is-dit-een-lezing-lezing?’ De culturele antropologie van Adrian Pipers Funk Lessons stelt hier de perfecte ‘of-is-het-een disco/dansklas?’, tegenover.
Als de kunst ons zelf ooit iets zou willen leren, dan gebeurt dat niet door die institutionele kritiek à la Foucault, maar door dit soort experimenten die ons op een meer open manier naar de wereld laat kijken. Zelfs een leraar hoeft geen antwoord te hebben op vragen die niet noodzakelijkerwijs antwoorden nodig hebben – vragen die een belangrijk onderdeel zijn van het proces van onderzoek en die bedoeld zijn om verbanden aan het licht te brengen, zonder daar noodzakelijkerwijs een conclusie aan te verbinden.
Gertrude Stein slaagde erin dat in woorden te vangen die even eenvoudig als slim zijn: ‘The things not that can be learnt but that can be taught are not interesting’. En voor elke leraar die ons vertelt dat dat fout geschreven is, staat een ander die het op zo’n ingewikkelde manier uitlegt dat het onbegrijpelijk wordt. We zouden niet bang moeten zijn om dingen voor onszelf uit te werken.
Sterker, wat ik me herinner van Martin Dubermans studie van Black Mountain is zijn beschrijving van Josef en Anni Albers, die instemmen met de verschijning van zijn boek hierover. Ze moedigden de auteur simpelweg aan om zijn enorme onderzoek te verwerken in een boek die zou moeten gaan over de invloed van zijn nieuw verworven kennis over Black Mountain op hemzelf.
Albers leek er de voorkeur aan te geven dat de school als idee, of als verzameling van ideeën zou blijven voortleven als iets dat steeds opnieuw uitgevonden zou kunnen worden. Had Mies van der Rohe ook niet eerder beweerd dat Bauhaus niet een instituut was maar een idee? Het gaat steeds meer op een instituut lijken als de werelden van de kunst en commercie het idee achter Bauhaus gedachteloos ombuigen door het steeds opnieuw weer op te voeren. Wat we daaruit kunnen leren, ter nagedachtenis van Black Mountain, is een dat leerproces meer op het instinct gebaseerd zou moeten zijn van wat een school niét is, eerder dan wat het wel zou moeten zijn. Misschien is het noch een instituut, noch een idee, maar iets dat meer open van geest is.
Engagement was bij Bauhaus verbonden aan het werken met en begrijpen van materialen en vormen. Dit klinkt nog steeds als basiscursus, waarvan delen misschien nog steeds bruikbaar zijn. Maar er zijn nog andere manieren om de betrokkenheid bij de wereld te tonen. En studenten moeten de tijd krijgen om er achter te komen wat ze al weten. Dat moeten we allemaal. Het vinden van een manier om onze eigen betrokkenheid bij de wereld vorm te geven is dé belangrijkste levensles. En daar hoort dan ook, zoals Cedric Price ons leerde, het leren omgaan met de gebouwen die ons handelen bepalen, maar vaak ook beperken.
Een bevriende kunstenaar vertelde me eens dat hij dacht dat een curriculum volledig op de praktijk gebaseerd moest zijn – lessen in desktop publishing bijvoorbeeld, of hoe elektriciteitsdraden aan te leggen. Juist die dingen die je nooit op school leert. ‘Toon ons gewoon hoe het ding werkt en hoe het in elkaar wordt gezet.’
Een vriendin, die toevallig echt een opleiding tot elektricien had gevolgd, herinnerde zich haar favoriete leraar: ‘Hij had een manier om dingen te beschrijven zonder ze volledig te verklaren; het maakte dat je het allemaal zelf wilde gaan uitvinden.’ Toen ik haar vroeg wat zijn onderwerp was, kon ze het zich niet herinneren. ‘Ik ben er niet zeker van’, zei ze, ‘iets van golftheorie, denk ik.’ Ik moest erom lachen. De meest inspirerende leraar van allemaal en het is niet eens noodzakelijk je te herinneren waar hij het over had.
Een school is nog steeds alleen het gebouw waar een school in zit. Neem iets van die school eruit, en het zou wel eens nog beter kunnen werken.
De bibliotheek van Martha Rosler is toegankelijk via:
Paul Elliman