metropolis m

Op het moment dat de revolutionaire geest van Mei ’68 ten onder gaat in het historische spektakel van een grootscheepse herdenking, is de hoop voor de toekomst gevestigd op degene die zich helemaal niets aantrekt van herdenkingen.

De musealisering van de kunst is een complex proces. Een object of gebeurtenis wordt uit de context gehaald waarin het tot stand kwam en daarmee wordt als het ware ook iets van het levende potentieel eraan onttrokken. In het Situationisme werd dit kritisch ‘coöptatie’ of ‘recuperatie’ genoemd. Sinds kort is er echter ook een andere kracht werkzaam: het verstenende effect dat optreedt wanneer een gebeurtenis, object of kunstwerk tot een icoon wordt verklaard. Het gemusealiseerde object wordt een vaststaand gegeven binnen het collectieve geheugen en bevriest als icoon. Het vergelijken van het geïnstitutionaliseerde object met andere kunstwerken is vervolgens de enige manier om het ‘levend’ te houden. Eenmaal ‘Het Instituut’ binnengehaald brengt het alleen nog maar zwakkere broeders en zusters voort; immers als er iets vergelijkbaars gebeurt of gemaakt wordt is dat een overbodige herhaling en een mindere versie van het origineel. Vanaf het moment dat iets deel wordt van het officiële, culturele erfgoed mag het niet meer vergeten worden en is het een misdaad om het over te nemen en te plagiëren. Als gevolg van de vloek van de taxonomie, komt in deze paradox alle activiteit tot stilstand. Opname in een museum verlamt het heden, terwijl het het verleden fossiliseert als het hoofd van Medusa, waar we allemaal naar moeten staren.

Zoals de filosoof Deleuze verduidelijkt in zijn boek Différence et Répétition (1968), vindt een herhaling nooit plaats als een verdubbeling van hetzelfde. Herhaling is niets anders dan een andere naam voor ons dagelijkse leven. Als we de repetitieve elementen zouden weghalen uit ons bestaan dan zouden we geen liefde of vriendschap kennen. Immers, in de liefde is herhaling het ware object van verlangen en de belangrijkste factor van de intensivering ervan. En ook een vriendschap is gebaseerd op de intimiteit en het plezier van een opeenstapeling van ontmoetingen, met een cyclische structuur die afhankelijk is van de herhaling van dezelfde of vergelijkbare handelingen. Zodra we herhalingen als een probleem gaan beschouwen, is dat gegarandeerd een teken dat de liefde ten einde loopt, de vriendschap verflauwt of een depressieve spiraal inzet waarbij banale handelingen in het trage metabolisme van alledag bijna onverteerbaar worden.

De tragedie van de industriële productiewijze bestaat niet alleen uit de eindeloos herhaalde handelingen van de arbeider, vastgeroest aan een zinloze taak, maar ook uit het gegeven dat die taak nooit het gevoel oplevert dat er iets wordt afgerond, zoals de Franse socioloog Robert Linhart schreef in The Assembly Line (1981)1. Het Fordisme heeft van het leven van arbeiders Sisyfusarbeid gemaakt.

Er bestaat echter een dialectische relatie tussen de collectie van unieke voorwerpen die voorgoed in het museum worden gehuisvest en geconserveerd en industrieel vervaardigde producten die allemaal hetzelfde zijn, klaar voor consumptie en uiteindelijk voer voor de vuilnisbelt.

In Frankrijk is Mei ‘68 consequent blootgesteld aan een proces van musealisering. De meest recente herdenkingen ervan, in 1998 en 2008, werden breed uitgemeten in de media en gaven aanleiding tot de lancering van allerlei hieraan afgeleide producten. Het heden wordt geïntensiveerd door het verleden en de toekomst gezamenlijk één richting op te laten bewegen. De bladen, documentaires en films op tv hebben ons voorgeschreven wat Mei ‘68 precies was, dat het 41 jaar geleden plaatsvond zodat we het nu kunnen herdenken in beeld en tekst door het aanschaffen van prijzige dvd-boxen en salontafelboeken. Waar de betrokkenen echter aan het woord komen, in het parlement, de gevangenis of aan de rand van een zwembad, worden ze door president Nicolas Sarkozy verantwoordelijk gesteld voor rampzalige gebeurtenissen in onze maatschappij.2

De verstenende macht wordt griezelig als ze zich retrospectief uitbreidt over een beweging als die van Mei ‘68. Dan begint de herinnering te knagen aan het droeve lot van de gemummificeerde sporen van de avant-gardes die we allemaal zo bewonderen. De relieken van deze verhalen over de avant-garde geven ons niet de middelen in handen om moeilijkheden te overwinnen, maar scheppen ons op met de steriele macht van rolmodellen. Het verhaal dat we bijvoorbeeld iedere keer in de Franse media horen wanneer iemand een steen naar de politie gooit, of wanneer een student, arbeider, werkloze of buitenlander in opstand komt tegen onrecht en ellende, is dat dit niet meer dan een flauwe imitatie, een zielige herhaling van Mei ‘68.

Het feit dat Parijs een onprettige stad is geworden waar de publieke ruimte bezet is door de politie, de cafés het droeve koninkrijk vormen van de rijken en alles wat als authentiek of charmant te boek staat navenant duurder is, toont aan dat de Fransen zich erin hebben geschikt dat ze niet langer aan zet zijn. Ze staan met hun rug naar de toekomst terwijl ze restjes verleden consumeren. Niet alleen het uitzicht uit appartementen en restaurants wordt gekapitaliseerd, maar alles wat zich in de buurt van een monument bevindt of de metro die daarheen gaat. Kortom, niet alleen de economische maar ook de culturele dogma’s van het liberalisme worden zonder voorbehoud omarmd. Dit gebeurde ook in Italië in de jaren tachtig en maakte de geesten rijp voor Forza Italia, het nieuwe ‘respectabele’ fascisme en de Liga Nord.

Het gespeculeer over het verleden gaat gelijk op met de militarisering van de openbare ruimte en het einde van de legendarische vrijheid die bohémiens ooit in Parijs genoten.3 Er vallen zo vaak slachtoffers dat de politiebond onlangs verklaarde dat ‘wij niet langer kunnen accepteren de zondebokken te zijn van onverantwoordelijke politici die olie op het vuur gooien en dan in de media en de politieke arena afgeven op degenen die de taak hebben het weer te doven.’4 In het academische jaar 2008-2009 waren de universiteiten in heel Frankrijk en met name in Parijs volledig platgelegd. In de hoofdstad werd niet één college meer gegeven. Studenten en docenten staakten tegen de hervormingen. Voor het Hôtel de Ville [stadhuis, -red.] liep een eindeloze carrousel van onderzoekers en professoren maanden achter elkaar in estafette rond het plein: men had de vicieuze cirkel als nieuwe protestvorm uitgevonden.

Ook de economische crisis begon zijn rampzalige effecten te verbreiden. In de Franse fabrieken laaiden oude conflicten op als nooit tevoren. Nooit eerder werden zoveel fabriekseigenaren ontvoerd en gegijzeld door woedende werknemers. Net als in de film Tout va bien van Godard, maar ditmaal in het echt en in het hele land. Uit peilingen bleek dat de bevolking begrip had voor de argumenten van de arbeiders, en volgens de statistieken was meer dan zeventig procent van de Fransen niet tegen de blokkades gekant. In de Franse voorsteden laaien de vlammen van de revolte nu nog steeds her en der op, al haalt dat zelden meer het nieuws. Evenmin trouwens de slachtpartijen die de politie aanricht om ze de kop in te drukken. Van deze opstanden heeft bijna geen enkel beeld de collectieve verbeelding bereikt of zich genesteld in de esthetische ruimte, ook niet de meest creatieve acties, zoals die van de Intermittants du Spectacle of de stroomuitval bij de première van het 62ste Festival van Cannes door de staking bij de EDF (Électricité de France).

2009 was ook het jaar waarin Guy Debord en zijn oeuvre officieel museumwaardig werden verklaard: de Franse overheid riep het uit tot nationaal erfgoed en onteigende de erfgenaam daarvan, Alice Becker-Ho, die op het punt stond de hele boel te verkopen aan een onderzoekscentrum van de universiteit van Yale. Dit ‘erfgoed worden’ van Debords oeuvre is niet te vergelijken met de ‘coöptatie’ waar hij zelf zo paranoïde voor vreesde, maar bewijst wel dat zijn nostalgische en moralistische blik op de steeds verder afstervende wereld afgestemd was op de geest van onze tijd. Niemand anders dan Debord legde meer nadruk op het vernietigende effect van het idee dat ‘alles al gebeurd is’. Dat we alleen maar in kringetjes lopen en oud moeten worden in een spektakelmaatschappij, waarin alleen maar jonge lichamen te zien zijn en waaruit authentiek voedsel en authentieke mensen verdwenen zijn. Kort gezegd: revolutionair zijn staat gelijk aan melancholisch zijn.

Het goede nieuws is dat het heden even onverschillig tegenover herdenkingen staat als de jeugd tegenover waarschuwingen. Als opstanden zich niet vertalen in beelden, betekent dat vermoedelijk dat ze zich op een niet-visueel niveau afspelen, op een frequentie die niet op tv komt en waarvan de intensiteit groter is dan we ons voor kunnen stellen. Misschien is deze beeldloze energie die ondergronds voortwoekert alleen maar waarneembaar voor bepaalde mensen, net als de frequenties die tieners gebruiken voor hun ringtones omdat ze niet te horen zijn voor mensen boven de twintig, en misschien bewijst dit eens te meer dat Mei ‘68 niet is wat ze ons wijs proberen te maken. Dat Mei ‘68 uiteindelijk zelfs niet belangrijk is als historische gebeurtenis, maar wel als gereedschap voor de toekomst. Dat Mei ‘68 secundair is en vergeten mag worden, vergeleken met wat er op dit moment onzichtbaar om ons heen gebeurt. Dat wat wezenlijk van belang is, en wat niemand ons wil vertellen, niet is wat Mei ‘68 geweest is, maar wat het nog niet is geweest.

Claire Fontaine is een kunstenaarscollectief uit Parijs, opgericht in 2004. Gebruikmakend van uiteenlopende media als neon, video, sculptuur, schilderkunst en teksten, maakt zij werk dat ‘de politieke ímpotentie’ van de hedendaagse kunst ter discussie wil stellen.

vertaling: Arjen Mulder en Maaike Post

1.Robert Linhart, The Assembly Line, University of Massachusetts Press, 1981.

2. ‘Voor president Nicolas Sarkozy, (…) dragen les soixante-huitards de schuld voor de huidige problemen in de Franse samenleving. Vorige jaar suggereerde hij tijdens zijn verkiezingscampagne dat de erfenis van Mei ‘68 voor eens en altijd moest worden ‘geliquideerd’. Volgens hem had het een ‘intellectueel en moreel relativisme’ opgelegd aan Frankrijk. Het was de oorsprong van al ‘diegenen die zeggen dat alles was toegestaan, dat autoriteit, goede manieren en respect ouderwets waren, dat niets heilig was, niets bewonderenswaardig, dat er geen normen en waarden meer bestonden, en dat niets verboden was.’ Henry Samuel, ‘Nicolas Sarkozy blames the generation of 1968’, in The Telegraph, 29 april 2008.

3. Het enorme succes van Jean-Pierre Jeunets zielige film Amélie (2001) toonde aan dat het pittoreske, dunbevolkte en geheel blanke Parijs de droomstad vertegenwoordigde waar Fransen en buitenlanders dolgraag zouden wonen. De film kwam precies uit op het moment dat de extreem repressieve Wetten voor de binnenlandse Veiligheid (vooral gericht tegen illegalen) werden ingevoerd onder Sarkozy’s ministerie van binnenlandse zaken.

4. Het citaat komt uit een perscommuniqué van Synergie, de tweede Franse politievakbond en werd verspreid bij aanvang van een onderzoek naar een agent die ervan werd verdacht onrechtmatig een Flash-Ball te hebben gebruikt. Op 8 juli 2009 werd een 34-jarige demonstrant in de buitenwijken van Parijs in zijn gezicht geschoten en verloor daarbij een oog, terwijl hij vreedzaam demonstreerde. Un policier mis en examen pour des tirs de flashball in: Le Nouvel Observateur, Nouvelobs.com en het AFP, 29 september 2009.

Claire Fontaine

Recente artikelen