Elegante verstoringen
Interview met Paulina Olowska
Noem het een feministische herinterpretatie van het modernisme. Paulina Olowska’s onderzoek van de geschiedenis van de avant-garde is niet gespeend van idealisme. Terwijl de meeste Polen zich richten op de, naar zij hopen welvarende Europese toekomst, blikt de jonge Poolse kunstenaar telkens weer terug op dat wat het land achter laat. Ervan overtuigd dat er nog veel waardevols aan te ontlenen valt.
Maria Barnas:
Historisch besef is een vast onderdeel van jouw werk. Waarom?
Historisch besef is een vast onderdeel van jouw werk. Waarom?
Paulina Olowska:
‘Ik word gefascineerd door de wijze waarop geschiedenis steeds opnieuw kan worden geïnterpreteerd. Dat heb ik zelf aan den lijve kunnen ondervinden in Polen. Op een gegeven moment kregen we te horen dat de geschiedenis die we voor 1989 leerden op school, min of meer fictief bleek te zijn omdat ze vanuit een communistisch perspectief was onderwezen. We moesten haar dus opnieuw interpreteren. Later verhuisde ik als tiener van Polen naar de Verenigde Staten. Daar hadden ze weer hun eigen versie van de Oost-Europese geschiedenis. Misschien maakt dit het voor mij gemakkelijk om op een nonchalante manier met de geschiedenis om te gaan, en om niet te bang te zijn om verschillende geschiedenissen naast elkaar te zetten en daar mee te “spelen”. In 2002 bijvoorbeeld, besloot ik een werk te maken met als uitgangspunt de kunstcollectie van het museum in Sopot in Polen. De tentoonstelling heette Romancing with avant-garde. De directeur van het museum drukte me op het hart vaart te maken met de tentoonstelling, want het museum zou binnenkort worden gesloten omdat ze moest verhuizen naar een klein gebouw in een buitenwijk van de stad. Het prachtige paviljoen zou verbouwd worden tot een hotel en supermarkt. De collectie bestond uit kunstwerken uit de jaren vijftig tot zeventig, waarvan de meeste gemaakt werden door minder bekende kunstenaars. Maar er zaten heel mooie werken tussen. Ik besloot me te richten op de achtergronden van de geschiedenis van de collectie en niet zozeer op het selecteren van werk op grond van esthetische voorkeur. De ruimte van de galerie was opgedeeld met losse wanden. Elke sectie had een ander thema: Landschappen, Strikt voor vrouwen, De kunst van echt genot en Vrijheidsstrijder. Het werk varieerde van een socialistisch-realistische sculptuur van een tanker tot vreemde abstracties gemaakt door een zondagsschilder. Ik maakte gebruik van een “avant-gardistische” manier van tentoonstellen, en beschouwde het geheel als een grote collage. Het resultaat was nogal verwarrend voor het grote publiek omdat de geschiedenis hen blijkbaar nog te dicht op de huid zat om opnieuw geïnterpreteerd te worden. Het was ook geen onderzoeksmatige wijze van presenteren, maar een presentatie gebaseerd op een emotioneel engagement in het gebruik van bepaalde, abstracte tegenstellingen.’
‘Ik word gefascineerd door de wijze waarop geschiedenis steeds opnieuw kan worden geïnterpreteerd. Dat heb ik zelf aan den lijve kunnen ondervinden in Polen. Op een gegeven moment kregen we te horen dat de geschiedenis die we voor 1989 leerden op school, min of meer fictief bleek te zijn omdat ze vanuit een communistisch perspectief was onderwezen. We moesten haar dus opnieuw interpreteren. Later verhuisde ik als tiener van Polen naar de Verenigde Staten. Daar hadden ze weer hun eigen versie van de Oost-Europese geschiedenis. Misschien maakt dit het voor mij gemakkelijk om op een nonchalante manier met de geschiedenis om te gaan, en om niet te bang te zijn om verschillende geschiedenissen naast elkaar te zetten en daar mee te “spelen”. In 2002 bijvoorbeeld, besloot ik een werk te maken met als uitgangspunt de kunstcollectie van het museum in Sopot in Polen. De tentoonstelling heette Romancing with avant-garde. De directeur van het museum drukte me op het hart vaart te maken met de tentoonstelling, want het museum zou binnenkort worden gesloten omdat ze moest verhuizen naar een klein gebouw in een buitenwijk van de stad. Het prachtige paviljoen zou verbouwd worden tot een hotel en supermarkt. De collectie bestond uit kunstwerken uit de jaren vijftig tot zeventig, waarvan de meeste gemaakt werden door minder bekende kunstenaars. Maar er zaten heel mooie werken tussen. Ik besloot me te richten op de achtergronden van de geschiedenis van de collectie en niet zozeer op het selecteren van werk op grond van esthetische voorkeur. De ruimte van de galerie was opgedeeld met losse wanden. Elke sectie had een ander thema: Landschappen, Strikt voor vrouwen, De kunst van echt genot en Vrijheidsstrijder. Het werk varieerde van een socialistisch-realistische sculptuur van een tanker tot vreemde abstracties gemaakt door een zondagsschilder. Ik maakte gebruik van een “avant-gardistische” manier van tentoonstellen, en beschouwde het geheel als een grote collage. Het resultaat was nogal verwarrend voor het grote publiek omdat de geschiedenis hen blijkbaar nog te dicht op de huid zat om opnieuw geïnterpreteerd te worden. Het was ook geen onderzoeksmatige wijze van presenteren, maar een presentatie gebaseerd op een emotioneel engagement in het gebruik van bepaalde, abstracte tegenstellingen.’
Is je interesse in de Oost-Europese geschiedenis nostalgisch van karakter?
‘Ik gebruik mijn Oost-Europese achtergrond met een bepaalde koppigheid. Ik heb het gevoel dat ik dat wel moet doen omdat nostalgie in Oost-Europa niet zo sterk aanwezig is, in het bijzonder met betrekking tot de communistische periode, die nu als problematisch wordt beschouwd. De meeste mensen zijn geneigd om de geschiedenis, bijvoorbeeld binnen de architectuur, de toegepaste kunsten of de publieke kunst uit de jaren vijftig en zestig, op een discrete manier ter zijde te schuiven. Deze kunst wordt verlaten, vernietigd, verpauperd achtergelaten of juist stuk gerestaureerd. Het lijkt erop alsof mensen niet weten hoe ze met de geschiedenis om moeten gaan. Mensen willen vooruit kijken in de toekomst in plaats van bij het verleden stil te staan. Ik denk dat ik hier iets aan kan doen. Door historisch beeldmateriaal te gebruiken, ga ik in tegen de tendens van steeds maar iets nieuws produceren en verzet ik me tegen een houding van “what’s next”. Ik wil graag op een subtiele manier een uit de mode geraakte esthetiek onderzoeken en ter discussie stellen en vraag me daarbij af of ze wel definitief passé is. In Polen hebben we bijvoorbeeld fantastische neonreclames uit de communistische tijd, waarvan niemand weet wat ermee aan te vangen nu de bedrijven waar ze naar verwezen zijn opgeheven. De dingen worden naar beneden gehaald en soms overgeschilderd. Samen met een groep kunstenaars en critici proberen we nu een stichting op te richten, met als doel het behoud en de reconstructie van de neonlichten, en de documentatie van hun geschiedenis. Ik ben benieuwd wat er uit dit groepsproces naar voren komt, niet zozeer vanwege de politieke metafoor die er mogelijk in doorklinkt, maar ook bezien vanuit de directe betrokkenheid met de kwestie.’
Ben je zo activistisch?
‘Een bepaald soort engagement en betrokkenheid is belangrijk voor elke kunstenaar. Maar om eerlijk te zijn, ben ik zelf toch meer voor een verfijnde vorm van activisme. Mijn werk functioneert niet louter als kritiek of demonstratie, maar als een onderzoek naar verschillende onderwerpen. Daarbij baseer ik me vaak op utopische bewegingen zoals de Russische avant-garde of Bauhaus. Ik beschouw dit als hoogstaande voorbeelden van artistiek engagement en sociale interactie, zowel op het gebied van de toegepaste kunsten als de autonome kunst. Een voorbeeld van een idealistisch project, waar ik in geïnteresseerd ben, is het ooit in Polen ontwikkelde Esperanto. Om te onderzoeken wat deze universele taal nog te betekenen heeft, ben ik een advertentiecampagne op billboards begonnen, uiteraard in Esperanto. Er werden vierhonderd posters gedrukt verspreid door Polen. Het doel was om de mensen nieuwsgierig te maken, maar ook om de kleine gemeenschap van mensen die het Esperanto nog gebruiken, zo’n twee procent van de bevolking, te bereiken. Een neveneffect was dat het een kleine revival van de taal veroorzaakte. Voor mij staat het Esperanto voor een ideaal en de wens daarmee een verandering in de samenleving tot stand te brengen. Het Engels is de lingua franca van het kapitalistische Europa, maar het Esperanto staat als concept waar iedereen aan kan deelnemen, voor heel andere waarden. Het werd een metafoor voor een alternatieve manier van leven. Net als de surrealisten en dadaïsten, heeft de bedenker van het Esperanto de maatschappij met een creatieve uitdaging geconfronteerd.’
Hoe verhouden jouw schilderijen zich tot je activistische houding?
‘Ik ben schilder maar ik gebruik mijn schilderijen ook als uitgangspunt om andere onderwerpen aan te snijden. Mijn werk gaat niet alleen over de presentatie of zichzelf, maar over hoe ik met de schilderijen een betekenisvolle omgeving kan creëren. Ik steek veel tijd in het nadenken over de juiste vorm van de presentatie, de titels, de persberichten, de kleuren aan de wand en andere vormen van lichte decoratie die de bezoeker door de tentoonstelling leiden. Ik beschouw mijn presentaties als stagesets of tableaux vivants. Neem als voorbeeld de salon/bar Nova Popularna, die ik samen met Lucy McKenzie en Galerie Foksal ontwikkelde en die functioneerde als een levend schilderij of een bar. Nova Popularna was een maand geopend in een gebouw in Warschau, waar regelmatig liveconcerten en andere activiteiten werden georganiseerd. Het geheel bestond uit een droomachtig scenario waar barvrouwen, bezoekers en het interieur met elkaar aan de bezoeker de indruk gaf dat men was aanbeland in een postimpressionistisch schilderij of een avant-garde salon. De bar deed een poging om als kunstwerk zo snel mogelijk deel uit te laten maken van de geschiedenis. Het bestond maar een maand, er was nergens geadverteerd en toch was het een groot succes. Lucy en ik probeerde ermee te onderzoeken hoe ouderwetse gebruiken in het heden kunnen voortbestaan.’
In de tentoonstelling She had to reject the idea of a house as a metaphor? heb je ook met Lucy McKenzie samengewerkt. Kun je iets over het verhaal achter deze tentoonstelling vertellen?
‘Ja, het uitgangspunt voor deze tentoonstelling was het door Lucy McKenzy geschreven en tot een hoorspel bewerkte verhaal Desky Maidens. Het is een ironisch en tragisch verhaal over twee vrouwen; een schilder en een architect. Ze proberen de fricties op te lossen tussen werk en leven en tussen het hebben van hoge idealen en hoe deze waar te maken. Ik heb voor deze tentoonstelling zoveel verschillende referenties gebruikt, dat het onmogelijk is deze allemaal te ontrafelen. Dat zette me aan het denken over hoe ik iemand door de tentoonstelling zou kunnen leiden. Als een bezoeker het gebouw betrad kreeg hij of zij een walkman die werkte als een audio guide. Het verhaal was niet beschrijvend, zoals vaak wel het geval is bij dit soort audio guides, maar ging een metaforische relatie aan met het tentoongestelde werk. Ik wilde de architectuur van de ruimte van de Kunstverein Braunschweig gebruiken, zodat het gebouw een belangrijke factor in het geheel werd. In een van de grote ruimten, bijgenaamd De Rode Kamer, vanwege zijn neoclassicistische muurschilderingen, plaatste ik beschilderde panelen op wielen, met monumentale portretten van vrouwelijke iconen als Charlotte Perriand, Vanessa Bell en Virginia Woolf; ouderwetse, grote portretten in een donkere kamer zoals je die in een oude salon tegen zou komen. In dit gedeelte van de audio tour ontmoeten de vrouwen elkaar in een bar om wat met elkaar te drinken en over hun werk en relatieproblemen te praten. Het verhaal Desky Maidens was verdeeld in tien hoofdstukken, een hoofdstuk voor elke zaal. In de laatste ruimte kon je zien hoe de oorspronkelijke ontwerpen voor de tentoonstelling uiteindelijk zijn veranderd en aangepast. Deze twijfels en onzekerheden legden het mechanisme bloot van verwachtingen en mislukking. Dat is waar het verhaal eindigde, of in feite begon.’
Werk van Paulina Olowska is te zien in Time and Again, SMCS, Amsterdam van 22 oktober 2004 tot 30 januari 2005
Werk van Paulina Olowska is te zien in Time and Again, SMCS, Amsterdam van 22 oktober 2004 tot 30 januari 2005
Maria Barnas