metropolis m

Elke dag een antiperformance
Wally Walter Stevens

De Nederlandse kunstenaar Wally Walter Stevens wist financiële steun te krijgen van het Fonds voor de Beeldende Kunsten voor zijn voorstel om elke dag een antiperformance te doen. Hij schrijft zelf: ‘Het unieke van dit project is dat ik er NIETS voor hoef te doen, NIETS hoef te maken, alleen maar MEZELF hoef te zijn.’

Kunst leent zich niet voor moraal, is de consensus onder veel beschouwers van beeldende kunst. Zelfs wie het nieuwe engagement het afgelopen decennium welwillend tegemoet trad, zoals bijvoorbeeld Rutger Pontzen in zijn boekje Nice! , kon die welwillendheid alleen opbrengen door een streep te trekken tussen groot en klein engagement, tussen het hebben van een missie in de wereld en feel good engagement. Dat standpunt herhaalt Pontzen nog eens in zijn bijdrage aan de recente bundel Nieuw engagement: ‘Kritisch engagement en kunst verdragen elkaar niet. Ze sluiten elkaar uit.’

Er zijn kunstenaars die zich niets van dergelijke vooronderstellingen aantrekken. Vaak vergalopperen zij zich en ‘lijden hun projecten aan duidelijkheid’, zoals Jeroen Boomgaard in Nieuw engagement schrijft. Soms lukt het een kunstenaar aan te tonen dat kunst en moraal samen kunnen gaan. Dat toont Wally Walter Stevens, ook al deinst hij ervoor terug zelf die conclusie te trekken. Hij baseert zich op zijn eigen leven, in het bijzonder op zijn ervaring als buitenbeentje, en niet op discussies onder kunstcritici.

Voor wie van de norm afwijkt is ‘gewoon’ niet iets vanzelfsprekends. Als je dagelijks krijgt ingepeperd dat je ‘anders’ bent, komt er een moment dat je schoon genoeg hebt van het besmuikte gegiechel in tram, kroeg of supermarkt. Om van het gezeur af te zijn, is de verleiding groot er een schepje bovenop te doen, of je juist in te houden. Stevens pakt het nog weer anders aan. Hij wijdt zijn kunstenaarschap al meer dan dertig jaar aan de prangende vraag wat het inhoudt om gewóón jezelf te zijn, gewóón anders te zijn. Aanvankelijk vroeg hij zich vooral af hoe je zo’n houding of mentaliteit in beeld zou kunnen brengen. Later begon hij zich af te vragen hoe je daarnaar zou kunnen handelen. Nu heeft hij zijn antwoord klaar. Het antwoord heet Elke dag een antiperformance en duurt een jaar.

In een toelichting aan de pers schrijft Stevens parmantig: ‘Het unieke van dit project is dat ik er NIETS voor hoef te doen, NIETS hoef te maken, alleen maar MEZELF hoef te zijn. (…) Het een en ander impliceert een absolute overlapping van kunst en leven; een opheffing van de kunst, ware het niet dat dit project toch nog plaatsvindt in een kunstkader.’ Op het eerste gezicht doet dit denken aan kunst die ‘alleen van witregels wil leven’, zoals Cornel Bierens het ooit formuleerde. Of aan de naïviteit die, om Jeroen Boomgaard nog eens te citeren, zich ‘enkel en alleen engageert met de wereld doordat het zich daarin afspeelt en daarmee net zo echt is als alle andere verschijnselen’.

Toch is hier iets anders aan de hand. Stevens’ antiperformance is volkomen gespeend van de gewilde naïviteit die veel diners, droomwakes en rondleidingen van de afgelopen jaren kenmerkte. Misschien speelt zijn leeftijd mee. Hij kan terugkijken op een jarenlange ervaring als conceptueel fotograaf. Stevens, kind van Nederlands-Javaanse ouders, groeide op in Jakarta en emigreerde in 1948 naar Nederland. Hij werkte als freelance typograaf en grafisch vormgever.

Rond 1970 begon hij zichzelf in travestie te fotograferen. Toen Willem de Ridder deze zelfportretten in zijn fameuze muziekblad Aloha publiceerde, kreeg zijn kunstenaarschap bekendheid. Wies Smals nodigde hem in 1976 uit voor een fototentoonstelling en performances in de Appel. Stevens verscheen, gekleed als sadomasochistische ‘urning’ (een man die psychologisch gezien een vrouw is), voor het publiek. Naar eigen zeggen wilde hij niet provoceren. Hij wilde ‘gewóón anders’ zijn. Het publiek echter zag er vooral het gewilde optreden van een excentriekeling in. Daarom stopte hij met deze performances. Er volgde een periode waarin hij portretten van anderen nam. Deze werden onder meer in 1986 in het Groninger Museum getoond.

Met zijn huidige antiperformance omzeilt de kunstenaar het dilemma van zijn vroegere performances: de opzettelijkheid van zijn optreden belette het publiek hem als zichzelf te zien. Maar dat omzeilen is niet zijn voornaamste drijfveer. Stevens’ antiperformance is gebaseerd op een doorwrochte gedachtegang. In zijn toelichting wijst de kunstenaar op het volgens hem bekende fenomeen, dat onregelmatigheden in de sociale structuur een scheppende rol vervullen. Wie anders is, doorbreekt de conventie en dat zou volgens de kunstenaar al genoeg zijn om ruimte te scheppen voor vrijheid. Door zijn eigen persoon vervolgens te karakteriseren als een ‘geboren onregelmatigheid’ valt het ‘zichzelf zijn’ binnen deze redenering samen met het ‘onregelmatig zijn’. En dat samenvallen komt weer overeen met ‘het vervullen van een scheppende rol in de samenleving’.

Het leuke van deze redenering is dat bijna ongemerkt een zijnswijze overgaat in een handelswijze. Dat is de morele angel die dit project een suggestieve kracht verleent. Om die suggestie te versterken werpt hij zich op als ‘verdediger van de vrijheid om onregelmatig te zijn’. Stevens weet ook dat die vrijheid om ‘onregelmatig’ te zijn, helemaal niet vanzelf spreekt. ‘Die vrijheid moet steeds opnieuw worden bevochten’, zo stelt hij zelf. En die vrijheid heeft niets te maken met zijn, maar alles met handelen.

Het ‘gewoon anders’ handelen vergt een welhaast aristotelische afweging van het juiste, het deugdzame midden. Stevens typeert zijn antiperformance dan ook als ‘een evenwicht van on- en aangepastheid’. Dus niet je extra anders gedragen, en niet jezelf inhouden. Hoe die deugd er in de dagelijkse praktijk uitziet, valt vooraf niet te bepalen. Het kan steeds weer anders zijn, afhankelijk van de ontmoetingen die de kunstenaar heeft. De antiperformance vraagt om een voortdurende bijstelling in het maken van keuzes. Juist in het beproeven dáárvan ligt de waarde van dit project.

Maar voor dat avontuur deinst Stevens terug. Hij kiest voor duidelijkheid en zwakt zijn missie af door aan het eind van zijn redenering te stellen dat hij een metafoor is. Hij wil een beeld van onregelmatigheid zijn. In plaats van ‘gewoon anders’ handelen toch liever ‘gewoon anders’ zíjn. Daarmee veegt hij het feit dat zijn antiperformance het beoefenen van onregelmatigheid vergt, onder tafel. Het lijkt erop dat Stevens zo gebrand was op de (inmiddels verkregen) honorering door het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, dat hij de kern van zijn redenering uit het oog heeft verloren.

De gedachte dat het project zich op particulier niveau afspeelt en daarom alleen via honorering door het Fonds tot de arena van de kunst kan doordringen, is kortzichtig. Ook langs andere wegen had de kunstenaar aandacht voor zijn project kunnen krijgen. Door zich slechts als metafoor op te stellen, maskeert Stevens dat zijn antiperformance wel degelijk óók een morele praktijk is. Hij heeft zijn oor laten hangen naar de geldende consensus over kunst en moraal. Dat is verdomde jammer.

Erik Hagoort

Erik Hagoort

Recente artikelen