metropolis m

Het nationalisme wordt gevoed door een denken van binnen, over eigenheid en authenticiteit. Het is erg op het verleden gericht en gaat uit van het bestaan van een essentie, een oorsprong en eigenheid. Er is echter ook een denken van buiten, dat veel avontuurlijker is, en gericht op de toekomst. Over Europa in de ogen van Roberto Esposito.

 

In zijn boek Da fuori. Una filosofia per l’Europa – recent vertaald in het Engels als A Philosophy for Europe: From the Outside1laat de Italiaanse filosoof Roberto Esposito zien hoezeer het hedendaagse rechts-populisme van Victor Orbán, Geert Wilders of Thierry Baudet een Europees denken is. Dat wil zeggen, een politiek denken dat voortkomt uit een heel specifiek moment in de Europese geschiedenis, en een denken over Europa is. Het verkrampte nationalisme en de anti-EU retoriek doen daar niets aan af. De afwijzing van het naoorlogse project van het creëren van een Europese gemeenschap — die volgens Esposito niet verward mag worden met Europese ‘eenwording’ — laat zien wat er voor het rechts-populisme, en voor de politiek in Europa op het spel staat: een strijd omtrent de betekenis van ‘Europa’. Die betekenis hangt nauw samen met de plek van waaruit we Europa willen duiden. Het rechts-populistische perspectief, zo stelt Esposito, is dat van het ‘binnen’: van de begrenzing, de in- en uitsluiting (‘wie mag erin, wie hoort erbij, voor wie is er plek?’), van de immuniteit (‘hoe beschermen we onszelf tegen Fremdkörper?’), van de soevereiniteit (‘wij zijn de baas’) en het subject (‘wie zijn wij?’). Het denken vanuit het ‘binnen’ is het denken — en bijgevolg een politiek voorstaan — van de essentie, de oorsprong, de eigenheid, het territorium. Hoewel het er niet bepaald de schijn van heeft, luisterend naar Wilders of Silvio Berlusconi, heeft het rechts-populisme wel degelijk filosofische wortels. Het rechts-populisme — dat hierom vaak moeiteloos overgaat in neofascisme en racisme — is een poging om de ontologie als leidraad voor de politiek te nemen (‘wie zijn wij? wie mogen er zijn? wie behoren wij te zijn?’). 

De rechts-populistische retoriek laat volgens Esposito zien hoezeer de Europese politiek haar belangrijkste denkfiguren nog altijd ontleent aan de metafysica, met name de politieke theologie. Het politieke denken in Europa heeft die metafysica eigenlijk nooit verlaten. De centrale these van Esposito’s boek is dat het rechts-populistische discours een herhaling is van het ‘crisis-dispositief’ uit de Europese filosofie van het interbellum (1919-1939). In de jaren na de Eerste Wereldoorlog duikt er, over de gehele politiek-ideologische linie (van links tot rechts), een logica op die we vandaag weer zien. Die steekt als volgt in elkaar: Europa is in crisis (de Eerste Wereldoorlog luidt de doodsklok voor de Europese wereldhegemonie, voor de idee van een Europese ‘beschaving’); de crisis is alleen te overwinnen door terug te keren naar de oorsprong of archè van Europa; deze archè is niet alleen een historisch gegeven (‘dit is wie wij waren’, ‘dit is wat wij verloren hebben’), maar tegelijkertijd een gebod, een opdracht (‘dit is wie bij behoren te zijn’). De oorsprong is verleden én toekomst: de terugkeer naar de essentie behelst eveneens de opdracht die verloren essentie te vervolmaken (de archè is tegelijkertijd telos, horizon of doel). De Duitse filosoof Martin Heidegger belichaamt de conservatieve, en uiteindelijk nazistische variant hiervan: wij zijn in ons denken het ware ‘zijn’ vergeten, door terug te keren naar de wortels van onze cultuur (de Griekse filosofen), kunnen wij Europeanen onze historische opdracht de wereld (terug) te leiden naar het ware zijn voltooien. Heidegger zag hierin een hoofdrol weggelegd voor Duitsland, het nieuwe Griekenland. Europa dient zich naar binnen te keren, terug te keren naar de kern of zij zal van zichzelf vervreemd raken (en zichzelf als de drijvend kracht achter geschiedenis en beschaving verliezen). 

Esposito wijst op een cruciale verschuiving in de betekenis van ‘crisis’ in deze logica: tot die tijd stond ‘crisis’, in de filosofie, voor de aanzet van een verandering, het eerste moment in een ontwikkeling die niet per se negatief is. In het ‘crisis-dispositief’ wordt ‘crisis’ synoniem voor ‘einde’: de terugkeer naar de oorsprong is noodzakelijk voor ons voortbestaan, uit zelfbescherming. Esposito legt uit dat deze betekenis van ‘crisis’ ontleent is aan medisch-biologische terminologie. Het ‘crisis-dispositief’ is door-en-door biopolitiek. Esposito ontleent de term ‘biopolitiek’ aan Michel Foucault: biopolitiek – Foucault spreekt ook van ‘biomacht’ – is een vorm van machtsuitoefening die zich bedient van (medisch-)biologische denkbeelden: het levende lichaam van volk en staat moet beschermd worden tegen ziekmakende indringers van buiten. Politiek is een kwestie van leven en dood: hoe onze immuniteit te bewaken, hoe de bevolking gezond en zuiver te houden? Biopolitiek is dan ook altijd ‘necro-politiek’: de bereidheid te doden om het eigen voortleven te garanderen. Voor Foucault is bio-politiek moderne politiek; zo bezien is het crisis-dispositief, ondanks de nostalgische hang naar de oorsprong van Europa, een eminent moderne politieke gedachte. We zien hoe, in het crisis-dispositief, metafysica, politieke theologie en biopolitiek samenkomen: de terugkeer naar het authentieke Europese zijn stelt ons in staat onze historische opdracht als Europeanen de wereld te leiden (en te domineren) te voltooien, en dit kan alleen als we onze immuniteit bewaken.  

We hoeven niet ver te zoeken om deze verknoping te zien in het hedendaagse Europese rechts-populisme. In de speeches van Baudet en Orbán horen we hoe vluchtelingencrisis en spirituele crisis hand-in-hand gaan: de immuniteit van Europa wordt ondermijnt door ziekmakers van buiten, maar ook door een vijfde kolonne van kunstenaars en academici die van binnenuit onze instituties infecteren. Zij dienen bijgevolg ‘gesaneerd’ te worden. De ‘homeopathische verdunning’ van Europa kan alleen gestopt worden door terug te keren naar het ware zijn van (een wit en Christelijk) Europa; alleen in de renaissance van zijnpremoderne oorsprong kan een dodelijk ziek Europa opnieuw tot leven worden gewekt om zijnhistorische opdracht de wereld (intellectueel en politiek) te domineren te volbrengen.  De staatsmacht dient ertoe de homogeniteit van een gezond sociaal lichaam te bewaken. De rechts-populistische staat is priester, geneesheer en rechter tegelijkertijd: wie is waarachtig en wie niet, wie bedreigt ons ‘binnen’, onze integriteit, ons voortbestaan — welk leven is inwisselbaar voor het onze? 

In Da fuori leest Esposito de geschiedenis van de naoorlogse Europese filosofie als een poging om uit het crisis-dispositief (en de houdgreep van de politieke theologie) te ontsnappen; om als het ware niet langer van binnenuit te denken (vanuit het eigene, het zelf, de immuniteit), maar van buitenaf (‘da fuori’). Van Theodor Adorno tot Jacues Derrida tot Giorgio Agamben: moderne en hedendaagse Europese filosofen zoeken juist de buitengrenzen van de taal, de identiteit, de betekenis en uiteindelijk van het denken zelf op. Het ‘buiten’ huist altijd al binnenin: van Adorno’s negatieve dialectiek (waar de onmogelijkheid de werkelijkheid buiten het denken volledig te bevatten juist dit denken gaande houdt) tot Derrida’s deconstructie van de oorsprong of archè (waarin juist het actieve verschillen — of différance — betekenis en identiteit tegelijkertijd mogelijk en nooit volledig sluitend maakt). En van Deleuze’s opvatting van ‘leven’ als een radicaal onpersoonlijke kracht die haaks staat op identiteit en zelfbehoud — tot Agamben en Esposito’s eigen archeologische terugkeer naar de (politiek-theologische) fundamenten van het Europese denken, om er de begrenzing van te tonen en te laten zien waar dit denken raaktaan mogelijke andere manieren van denken. In Da fuori schetst Esposito een Europese filosofiegeschiedenis die altijd al politiek is — die zich moet verhouden tot de politieke catastrofes van de wereldoorlogen en het kolonialisme, en dus geen beroep meer kan doen op een zuivere, gezonde eigenheid — en in meervoud bestaat: het is in de zoektocht naar de grenzen, naar een verhouding met het buiten, dat de Europese naoorlogse filosofie steeds nieuwe vormen aanneemt. 

Esposito nodigt uit om in die meervoudige Europese filosofie ook politieke uitwegen te vinden uit het crisis-dispositief, richting een ander Europees denken. Hij geeft zelf een voorzet met zijn duiding van het begrip gemeenschap (communitas). Volgens Esposito bestaat een gemeenschap altijd in het spanningsveld tussen het cum (‘met’, ‘samen’) en het munus (‘wet’, ’plicht’) uit communitas. Gemeenschap en immuniteit, communitas en immunitas zijn zodoende altijd aan elkaar verwant én ze ondermijnen elkaar. De gemeenschap is meervoudig, houdt een betrekking tot het ‘buiten’ (de anderen) in; immuniteit probeert die gemeenschap te ‘beschermen’ door er één geheel van te maken (één identiteit, één lichaam, één vorm van zijn). Het rechts-populisme en de EU in haar huidige vorm zijn twee politieke strategieën om met die spanning om te gaan. Het rechts-populisme wil zich immuniseren tegen het ‘met’ (cum) door de gemeenschap om te vormen tot wat zij nooit kan zijn, één ware en gezonde identiteit (die verwezenlijkt moet worden in een necropolitiek van het genezen en verdelgen van ziekmakers). De EU heeft sinds de jaren negentig gekozen voor een andere vorm van homogenisering van de gemeenschap: die van de markt. Esposito laat zien dat markt en neofascisme heel goed samen gaan, omdat zij deel zijn van één en dezelfde logica van de immuniteit. De meervoudigheid van de leden van de gemeenschap wordt gereduceerd tot de identiteit van de homo economicus: de mens die moet zien te overleven, door te concurreren, in een wereld die louter nog markt en strijd is. Survival of the fittest. De politieke speelruimte in Europa beperkt zich nu tot de keuze tussen deze twee soorten politiek die zijn blijven steken in de metafysische machine immuniteit, identiteit en eenduidigheid. 

Echter, het is juist Europa, zegt Esposito, dat ons een uitweg kan bieden uit deze schijnkeuze. Als gemeenschap bestaat Europa bij de gratie van de spanning tussen verschil en identiteit; Europa bestaat in het spanningsveld tussen ‘binnen’ en ‘buiten’, op de grens tussen staten en culturen, maar ook op de grens tussen Europa en de rest van de wereld. Europa zelf biedt een uitweg uit het crisis-dispositief dat door extreemrechts met succes weer wordt opgetuigd: Europa biedt de kans te denken vanuit het verschil, vanuit voortdurende uitwisseling en verandering. Zowel het anachronistische ‘Europa van de soevereine staten’ -—de koortsdroom van extreemrechts — als dat van de losgezongen markt, zijn een doodlopende weg volgens Esposito. De Europese filosofie laat zien hoe een ander Europa — van buiten gedacht — vorm kan krijgen. 

1 Roberto Esposito. A Philosophy for Europe: From the Outside. Cambridge: Polity Press, 2018.

 

Joost de Bloois

is verbonden aan de faculteit geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam

Recente artikelen