Experiencing Duration
Experiencing Duration
Biënnale van Lyon
Wie op zoek was naar een introverte tentoonstelling of rustig voortkabbelende kunst kon het wel vergeten in Lyon. Experiencing Duration hield er stevig de pas in en toonde opvallend veel kunst met een ‘hoge penetratiefactor’. Je zou de Biënnale van Lyon op verschillende manieren kunnen omschrijven: afwisselend, zenuwachtig, psychedelisch, druk, luid, zelfs ietwat schreeuwerig, maar allesbehalve saai of statisch. Toch vond ik weinig grote verrassingen op de vijf tentoonstellingslocaties. Elke keer wanneer ik dacht dat ik op een bijzonder werk gestuit was, bleek er iets mee mis te zijn. Toch viel de vrij snelle opeenvolging van indringende werken moeilijk te weerstaan. ‘Snelheid, acceleratie, traagheid, pauze. Wat voor tijdelijkheid belichaamt het kunstwerk vandaag?’ Deze vraag moest volgens artistiek directeur Thierry Raspail de rode draad van Lyon worden. Het resulteerde in een rusteloze biënnale.
Nicolas Bourriaud en Jérôme Sans, de twee curatoren van de Biënnale, beiden werkzaam voor Palais de Tokyo in Parijs, selecteerden de werken. Het duo opteerde voor ‘een inventarisering van de jaren negentig, voor kunst die eerder een gebeurtenis is dan een verklaring’ en voor het leggen van een relatie met de conceptuele kunst uit de jaren zestig en zeventig. Wat dat laatste betreft, braken Sans en Bourriaud een lans voor wat ze zelf ‘the Hippie Experience’ noemen, te interpreteren als een poging een tegencultuur te vormen, die nog steeds een alternatief zou kunnen bieden voor de eenzijdige waarden van de consumptiemaatschappij.
Of dat er nu nog echt in zit, waag ik te betwijfelen, maar het betekende in ieder geval dat op de Biënnale van Lyon het werk van ‘oudgedienden’ als Brian Eno, Yoko Ono, Robert Crumb, Gordon Matta-Clark, Terry Riley, Andy Warhol en James Turrell werd tentoongesteld. Deze keuze werkte in twee richtingen. De ene keer zorgden deze historiserende bijdragen voor een gevoel van diepte en continuïteit, de andere keer bleek het werk door de tijd ingehaald en nogal naïef in vergelijking met wat we nu gewend zijn. (Misschien is die indruk niet zo verwonderlijk, tenslotte geloof ik ook niet dat veel van mijn leeftijdsgenoten nog zin hebben in gitaarspelen rond het kampvuur, Kumbajaaaa zingend met madeliefjes in de oren en modder tussen de tenen.)
Grofweg kon je stellen dat ‘snelheid en acceleratie’ voornamelijk op het conto van de jongere generatie te schrijven was, terwijl de oudere generatie eerder voor ‘traagheid en pauze’ koos. Zo was van Yoko Ono in het Institut d’Art Contemporain de film Smile te zien. Daarin heeft ze een twee seconden durende glimlach van haar wederhelft John Lennon uitgerekt tot een uur. De close-up in slowmotion maakte niet veel indruk op mij. Het is begrijpelijk dat een verliefde Ono zo’n werk maakt, maar vervelend voor niet-groupies (en mensen die jeuk krijgen van helden- en sterrensentiment). Muzikant, producer en music for airports-componist Brian Eno bracht het iets publieksvriendelijker met Quiet Club (2005). In een rustgevende zaal in Renzo Piano’s Musée d’Art Contemporain de Lyon hingen een paar vierkanten aan het plafond waarop kleuren werden geprojecteerd. Twee gebeeldhouwde figuranten keken omhoog als naar een sterrenhemel, terwijl zachte tonen in de ruimte weerklonken. Het werk was bedoeld als een statement tegen drukte en overdaad. In plaats van het opzwepende en stampende uitgaansritme wilde Eno een context scheppen voor sensualiteit en verstilling. Missie geslaagd, al leken de twee sculpturen enigszins op een soort bordkartonnen tuindecoratie-kitsch.
In de Sucrière, een leegstaande loods aan de Seine en de locatie waar de meeste installaties te vinden waren, volgden de ervaringswerken elkaar in een snel tempo op. Martin Creed was goed voor de langste rij wachtenden. Zijn massa grote, roze ballonnen met de titel Work, No. 329 (Half the Air in a Given Space) (1998), bleef plezierig voor wie geen last had van claustrofobie. Ann Veronica Janssens werd een goede tweede met een zaal vol lichtgroene, dichte mist. ‘Een Turks stoombad maar dan zonder de nattigheid’, denk ik altijd wanneer ik me in een mistinstallatie van Janssens bevind.
Afgezien daarvan was het niet onaangenaam om nog eens in een kunstwerk te verdwalen en aan de arm van een wildvreemde bij de uitgang te komen. Olafur Eliasson toonde een caleidoscopische tunnel waarin het gezicht van wie door het achterste gat keek, in honderdvoud werd weerspiegeld. Ook Terry Riley maakte gebruik van reflecties in Time Lag Accumulator II, een uit de jaren zestig daterend spiegelpaleis met een stelsel van zaaltjes met deuren. Dit soort vergelijkingen en verwantschappen tussen werken stonden Bourriaud en Sans duidelijk voor ogen. Opvallend daarbij was dat de kunst van de 21ste eeuw meestal professioneler oogt. Dertig jaar geleden mocht het met andere woorden nog een beetje rammelen en scheefzakken omdat het conceptueel was. Anno 2005 ligt dat duidelijk moeilijker.
Buiten de Sucrière had de in Parijs wonende Chinees Wang Du een legertruck met een anti-media-raket geparkeerd. Een beetje studentikoos en passend bij de verzetshouding van de hippies, maar ook vrij bescheiden vergeleken bij de sculpturale krachttoeren die Wang Du gewoonlijk uit zijn atelier laat ontsnappen. Hetzelfde gold voor Bruno Peinado, een van Frankrijks oprukkende talenten. Vorig jaar in de zomer had hij in Palais de Tokyo een tentoonstelling die stevig in elkaar stak, in Lyon hield hij het wat slapjes bij een reeks tekeningen in lijstjes. De in Brussel gevestigde Zuid-Afrikaan Kendell Geers pakte uit met een installatie over seks en religie (Declamation on the nobility and preeminence of the female sex, 2005). Hij had grote, op rorschachtests lijkende meisjes op de muur geschilderd. Daartussen stonden met tape omwikkelde Christus- en andere, aan verering gewijde sculpturen en op de grond lagen plassen inkt en condooms. Iets vergelijkbaars liet Geers de afgelopen lente ook op de tentoonstelling Dionysiac in Centre Pompidou zien. De versie in Lyon was ongeveer even intens, hoewel de ingetapete beelden wat wegnamen van de donkere ernst die je in Parijs bij de kraag greep.
In Le Rectangle, een tentoonstellingspaviljoen in het centrum van Lyon, was Wim Delvoye te gast met een solotentoonstelling. In een zaaltje waren opnames in zijn nieuwe Art Farm te zien (sinds kort runt Delvoye in China een boerderij voor getatoeëerde varkens). Daarnaast vond je een reeks ingelijste, getatoeëerde varkenshuiden en dan was er nog een ruimte die tot de nok vol hing met netjes ingelijste en chronologisch gerangschikte La Vache Qui Rit-etiketten (On the Origin of Species, 2005). De titel, On the Origin of Species, verwijst naar Darwin en de evolutietheorie. Wie de hoeveelheid etiketten van een afstand bekijkt, ziet hoe zich daarin een verandering voltrekt: vanaf de jaren zestig ‘evolueert’ de forse koe uit het La Vache Qui Rit-logo langzamerhand naar een vrouwelijke versie met fijnere trekken. Hieruit blijkt maar weer: de markt dicteert. Voor de kunstmarkt geldt dat ze dol is op nieuwe, rebelse geluiden. Zelfs curatoren en kunstenaars die een tegencultuur (willen) vertegenwoordigen gaan uiteindelijk op in dit mechanisme.
Els Fiers