Flirt met het oppervlak
Flirt met het oppervlak
Katja Strunz
Het is zijn afstandelijke flirt met het oppervlak die het werk voorziet van het gerespecteerde keurmerk ‘formeel’. Zodra de flirt liefde wordt, gaat het werk over in ambacht. Formeel (dat wil zeggen: uiterlijke verschijning, vaak minimalistisch van karakter en in kunsthistorisch opzicht verleidelijk), hoewel geen essentiële kwaliteit, is nu, in een tijd die gunstig lijkt te zijn voor het kunstobject, een gewaardeerde eigenschap. Terwijl ambacht (dat wil zeggen: gemaakt door een vaardige expert) blijft steken bij de textuur. Conclusie: een auteur mag zich nooit hechten. Maar wat zou er gebeuren als het formalisme, ambacht zou omarmen en niet op een manier die ophoudt bij de kwalificatie: goed gemaakt? Zou dat werk gaan over het ontstaansproces en zijn kwaliteit als goedgemaakt product? Zou het niet ook conceptueel genoemd kunnen worden? Conceptueel en goed gemaakt?
De twee, concept en oppervlak, hoeven elkaar niet uit te sluiten. In het geval van Katja Strunz (Ottweiler, 1970) lijken ze elkaar zelfs te ontmoeten. Of beter, gaan ze hand in hand. Puur uit liefde voor het object. Spiegels, houten balken, een ventilator en een lamp gestapeld in een hoek, een accordeon, een zwart geschilderde bruine houten sculptuur aan de muur en een roestvrijstalen krul aan het plafond, een oude opwindklok zonder opwindkoord en een metalen onderlegger die beweegt op een motortje. Katja Strunz maakt haar objecten van bewerkt metaal. Door en door bewerkt. Het is weliswaar ten dele gevonden materiaal, dat maar deels omgevormd is, maar niettemin getuigt het van een vaardige hand, met groot respect voor het oppervlak. Precies zoals een smid zou doen. In esthetisch opzicht mag het zo nu en dan modernistisch lijken, maar het werk claimt op geen enkele manier universele validiteit. Het slaagt erin louter te gaan over het ‘gemaakt zijn’, over het ‘voor de hand liggende’ en ‘onhandig bijeengeraapte’. Elke uiterlijke schijn ontbreekt.
Nadenkend over aandacht voor het oppervlak schiet het werk van Martin Boyce te binnen, van Mark Handforth, zelfs Björn Dahlem, Toby Patterson, Tobias Rehberger en Jorge Pardo. Maar dan praten we over design. En van design is geen sprake wanneer handwerk in staal uitgevoerd wordt en een persoonlijk handschrift verwerft. Veel dichter bij Strunz’ mentaliteit staan daarom kunstenaars als David Thorpe, Christopher Orr of collegae als Anselm Reyle, Dani Jakob, Uwe Henneken, Dirk Bell, Kalin Lindena en Gabriel Vormstein, over wier werk je in algemene zin zou kunnen opmerken dat er een conceptuele beweging naar romantiek plaatsvindt. Een soort van alchemistische zoektocht naar het heilige, maar dan iets heiligs waar in het materiaal naar gezocht wordt. Het oppervlak zelf.
Maxine Kopsa