Freestate
Freestate
Eerst even een kleine situatieschets: aan de Belgische kust vond gelijktijdig met de tentoonstelling Freestate, de Triënnale Beaufort 2006 plaats. Althans, triënnale, de twee edities van Beaufort blijken tot dusver grootscheepse toeristische evenementen met een hoge attractiewaarde te zijn. Dit seizoen kwamen kunstenaars als Chéri Samba, Jane Alexander, Ai Wei Wei en Jan Fabre naar de tien badplaatsen die België rijk is, met in hun kielzog grote installaties die meestal op het strand werden neergezet. De ‘serieuze’ kunstscene deed een tikkeltje neerbuigend over Beaufort, niet alleen vanwege de aan consumptie en vermaak gekoppelde strekking maar ook vanwege de wat simplificerende, populaire familieverpakking. Veel installaties stonden immers te kijk als waren het leuke beesten (de spin van Louise Bourgeois, de olifanten van Andries Botha) of koddige ventjes (de astronaut Dirk Frimout van Fabre, de baby’s van David Černý) die wel ah’s en oh’s opleverden maar de context misten voor een beter begrip van wat de kunstenaars precies wilden formuleren.
Tegen deze achtergrond werd Freestate in het leven geroepen: als een alternatief voor het populaire kunsttoerisme, als een tegenvoorstel, als een ‘off-Beaufort’. ‘Als de vijand zich terugtrekt, verliest hij terrein, als hij zich verspreidt, verliest hij kracht’, zei de Vietnamese generaal Vő Nguyên Giáp ten tijde van de Amerikaanse nederlaag. ‘Zo vergaat het ook de kunst op het vijandelijke terrein van de cultuur’, aldus de curatoren Hendrik Tratsaert en Lieven Van Den Abeele op de website van hun Oostendse project. Dat de kunst niet naar het volk moet komen, maar het volk naar de kunst, stond er eveneens te lezen en dat kunst maar beter niet verward kan worden met cultuur. Ferme principes die een kritische reactie vormden op het Beaufortconcept, maar toch was het interessantste aan Freestate niet het tegenoffensief, maar dat er kunst getoond werd van 21 Belgische kunstenaars tussen 25 en 35 jaar.
De meesten leverden tot dusver werk af in kleinere instellingen, zoals Netwerk Aalst en het Brusselse Sint-Lukas. Musea pikken deze generatie maar mondjesmaat op; op een grote tentoonstelling met jonge Belgen was het vooralsnog wachten. Een concreet of samenhangend beeld van wat Belgische twintigers en dertigers te bieden hebben, bestond daardoor niet echt. Maar sinds Freestate ligt dat anders. Tratsaert en Van Den Abeele vonden een locatie op het terrein van het voormalig Militair Hospitaal, een stelsel van vervallen paviljoenen uit het begin van de twintigste eeuw. De door krakers en vandalen geteisterde ruimtes werden opgelapt en van elektriciteit voorzien en zo ontstond een parcours langs krochten en zaaltjes, onder en boven de grond en op braakliggende grasveldjes in de openlucht.
Door het aanzienlijke aanbod (veel kunstenaars waren met meerdere kunstwerken naar Oostende afgezakt) en door de eindeloze reeks zaaltjes werd Freestate naast een uitvoerige, ook een ietwat langdradige tentoonstelling die maar zo nu en dan een verrassende wending nam. De meeste kunstenaars leken op safe te spelen wat mij de indruk gaf dat de kunst rechtstreeks, zeg maar al te rechtstreeks, in het verlengde lag van wat jonge kunstenaars presenteren op kunstacademies. Neem daar het beste van, ongeveer de vruchten van degenen die afzwaaien als de slimste van de klas, voeg een paar jaar ervaring toe en je komt uit bij dit type kunst: geloofwaardig, afgewerkt maar toch een beetje soft. Jammer, want iets meer neiging om stof te doen opwaaien had ik wel gewaardeerd in mijn land, van mijn leeftijdgenoten.
Wie wel tegen de stroom in durfde te gaan was het kunstenaarscollectief HAP, dat aanvankelijk met twee onuitvoerbare voorstellen kwam maar vervolgens inkomsten ronselde door de verkoop van advertentieruimte. HAP zette een soort voetbalveldomheining op met plaats voor grote reclamestickers. Na een paar dagen tijd was die ruimte uitverkocht. Wesley Meuris toonde een nocturama voor nachtdieren. Die zaten er niet, maar je moest je wel een weg door een stikdonkere zaal banen, en dat resulteerde in een niet onaardige mix van suggestie en desillusie. Voor de kapel van het terrein had Gert Robijns een ronde draaideur ontworpen van het model dat je aantreft in luchthavens of ziekenhuizen. In deze context was de deur volkomen nutteloos, en tegelijk deed ze denken aan een enorme keukenrobot. Geen mens die kon zeggen waar dat in feite goed voor was, maar het ‘malende idee’ werkte en er valt wel iets te zeggen voor de theatrale uitvoering van zoiets onnozels als een draaideur.
In grote lijnen wekte de nogal voorspelbare, binnen de lijntjes kleurende selectie van Freestate weinig enthousiasme. Schilderkunst in het kielzog van Tuymans, fotografie à la Rineke Dijkstra, video’s over het aanbrengen van structuren in de ruimte; we hebben het al zo vaak gezien. Toch viel Freestate bepaald niet weg te honen om de hoeveelheid miskleunen. Het niveau was er, een aantal werken had zonder veel omwegen ook in musea standgehouden, de kunst leek alleen maar niet te kunnen ontkomen aan een slaapverwekkende braafheid.
Binnenkort wordt het gebied omgevormd tot een minidorp ‘met betaalbare woningen voor tweehonderd gezinnen’ met als gevolg dat projectontwikkelaars en andere belanghebbenden nu al handenwringend op het terrein rondliepen. Op de perspreview werden de toekomstplannen in geuren en kleuren uit de doeken gedaan. Hoeveel keer (dacht ik spijtig) zal ik nog op tentoonstellingen staan die in werkelijkheid fungeren als reclame voor commerciële vastgoedprojecten in het ene of andere op te lappen pand? Met links een groepje kunstenaars die hun beste beentje voorzetten en rechts een peloton zakenlui die geloven dat alles in het leven moet renderen? Vrijstaat, ik heb er toch mijn twijfels bij. Mij leek het eerder op snel nog even cowboy en indiaantje spelen, wat jongensachtige terminologie over kunst en tegenoffensieven formuleren, en dan hup, opkramen. Zodat snelle jongens in hun blitse bolides ongehinderd zaken konden doen, met in het achterhoofd het dubbelzinnige idee over kunstliefhebbertje spelen.
Els Fiers