metropolis m

Geld, leugens en centra voor hedendaagse kunst
Nieuwe kunstcentra in Madrid

De kunstsector in Madrid is booming. Op diverse plekken in de stad wordt gebouwd aan nieuwe kunstcentra en uitbreidingen van musea, zoals bij het vermaarde Prado. De vraag is echter in wiens belang deze nieuwbouw plaatsvindt: de kunst, het publiek of de projectontwikkelaars?

De afgelopen tien jaar groeide de Spaanse economie jaarlijks met gemiddeld meer dan drieëneenhalf procent. In dezelfde periode nam het gemiddelde salaris met vier procent af. Tegenwoordig bestaat meer dan vijfendertig procent van de nieuwe banen uit werk op basis van een tijdelijk contract. Dezelfde huidige socialistische regering die de troepen uit Irak terugtrok en het huwelijk openstelde voor homoparen, voert een sociale politiek die zich nauwelijks onderscheidt van die van de voorgaande rechtse regering: het stimuleren van flexarbeid, investeringen ten behoeve van kinderen en ouderen blijven onder het Europese gemiddelde, exponentiële groei in de beloning van topfunctionarissen en een ongebreidelde bouwactiviteit in en rond de steden (in de laatste tien jaar zijn er in Spanje net zoveel woningen gebouwd als in Frankrijk, Duitsland, Engeland en Italië samen) met de bijbehorende corruptie, om nog maar te zwijgen van de consequenties hiervan voor het milieu.

In een onlangs verschenen onderzoeksrapport over de kwaliteit van leven in Madrid scoort de Spaanse hoofdstad erg hoog. Hoewel er ook negatieve kanten zijn: onzekerheid qua werk, de lage lonen en de geringe betrokkenheid van de burger bij politieke beslissingen worden genoemd. Dit geldt overigens ook voor de rest van Spanje.

In de laatste twintig jaar maakte de kunstsector in Spanje een buitensporige en chaotische groei door. In een recente studie wordt geschat dat er in 2002 meer dan anderhalf miljard euro in de kunst omging. Van alle sectoren die betrokken zijn bij de institutionalisering van kunst (kunstenaars, galeries, universiteiten, beurzen, de kunstkritiek, verzamelaars en de media) laten musea en centra voor hedendaagse kunst de meest spectaculaire groei zien. Er zijn meer dan honderdvijftig kunstcentra op dit moment in Spanje, allemaal gefinancierd met overheidsgeld, ter meerdere eer en glorie van beurtelings linkse, dan weer rechtse politici. Terwijl de hoeveelheid geld die in de cultuursector in Spanje omgaat alleen maar groeit, neemt de aanwezigheid van Spaanse kunst in het buitenland af, een proces dat begon in de late jaren zeventig. De grote afhankelijkheid van overheidsgeld en de gevestigde politieke macht, leidt in de kunstwereld nauwelijks tot discussie. Verenigingen, instituten en adviesraden blijven zich richten op de onaantastbare overheid, een magische plek waar het geld niet op kan en vriendjespolitiek alles hult onder een mantel van straffeloosheid.

Er is geen stad, provincie of deelstaat in Spanje die niet bezig is een eigen museum voor hedendaagse kunst, kunstcentrum of academie op te richten. Nieuwste hit is het centrum voor nieuwe media, afgekeken van het ZKM in Karlsruhe. De manier waarop deze kunstinstellingen tot stand komen is altijd hetzelfde: de aanbesteding wordt beperkt tot toparchitecten, een moderne uitstraling is de eerste prioriteit en er is sprake van een zelfgenoegzame bejubeling door politici, directie, sponsors en media. Maanden of jaren later komen de problemen, die ook altijd hetzelfde zijn: gebrek aan budget, geldverspilling, radicale beleidsveranderingen door opeenvolgende leidinggevenden of een laag bezoekersaantal. Uitzonderingen daargelaten dienen de kunstcentra als culturele camouflage van het excessieve kapitalisme van het neoliberalisme. Maar het heeft er net zo goed mee te maken. Achter het bedenken, projecteren en bouwen van kunstcentra gaan verschillende afhankelijkheidsrelaties schuil die te maken hebben met de structurele, economische en stedelijke transformatie van steden die zijn meegezogen in een onstuitbare bouwneurose. In Madrid bijvoorbeeld, mag binnen de gemeentegrenzen overal gebouwd worden, tenzij er om milieuredenen een beperking geldt.

Sinds de tijd van de ‘transitie’ (het einde van het Franco-bewind eind jaren zeventig) hebben opeenvolgende regeringen het idee gekoesterd in Madrid op de noord-zuidas van het amandelvorige stadshart een museale en culturele as te projecteren, die de stad op de kaart zou zetten van de internationale kunstwereld. Nu, een aantal jaren en regeringen later, wordt Castellana verkocht als de ‘stedelijke as met het grootste aantal Pritzker-prijzen ter wereld’ (de Pritzkerprijs wordt wel gezien als de Nobelprijs van de architectuur): Philip Johnson, Ieoh Ming Pei, Alvaro Siza, Rafael Moneo, Norman Foster en Herzog & de Meuron. Een dergelijke weelde aan topgebouwen kan natuurlijk niet tot stand komen zonder belangrijke financiële investeringen, die in de meeste gevallen afkomstig zijn uit de staatskas. En het project is nog niet af. De museale as wordt naar het noorden toe uitgebreid met kantoortorens. Ook zij worden ‘mee-’en ‘opgenomen’ in hetzelfde politieke, economische en culturele discours en vormen de voorbode van een andere toekomstige, megalomane stedenbouwkundige operatie: de ‘operatie Chamartín’. Deze operatie bestaat uit het ondergronds maken van het treinstation Chamartín zodat de vrijgekomen grond kan worden gebruikt voor de uitbreiding van het financiële centrum in noordelijke richting.

Ter compensatie wordt vanuit het stadshart de cultuur-as (met het Museo del Prado, Museo Thyssen-Bornemisza, CaixaForum Madrid, Intermediae en Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofía) doorgetrokken naar het zuiden tot aan de rivier de Manzanares en de ondertunnelde ringweg M-30 (het grootste bouwproject in Europa in de periode 2005-2007) met nieuwe kunstcentra gewijd aan kunst, design, literatuur en architectuur: la Casa Encendida, Circo Estable en Matadero Madrid. De grootschalige stedelijke ingrepen worden uitgevoerd door grote bouwondernemingen. Slechts een deel van de investeringen wordt besteed aan cultuur, die het karakter krijgt van een cultureel sausje over bouwprojecten waar veel meer geld mee is gemoeid en waarvan het nut en de noodzaak voor de burger op voorhand niet zijn aangetoond.

Madrid is hiermee een goed voorbeeld van een stad waarin de hedendaagse cultuur functioneert als een even noodzakelijk als kritiekloos element om de economische mechanismen gaande te houden van een dynamische en expansieve stedelijke vernieuwing, die de bouwsector, de financiële wereld en de politiek nodig hebben (en als zodanig vergelijkbaar met Bilbao en het zogenamde ‘Guggenheim-effect’ en Santiago de Compostela met de Cidade da Cultura van Peter Eisenman). Dit toont de reikwijdte aan van de verstrengeling van macht en financiële belangen, waarbij de kunst en cultuur als representatief visitekaartje worden ingezet. Deze situatie schreeuwt om een grondige kritische evaluatie vanuit de politiek. Het gaat hier om projecten met een publiek karakter die beantwoorden aan de economische belangen van de mediawereld, de bouw- en financiële sector, die daarmee weer indirect hun invloed doen gelden op de politieke macht. Terwijl het toch duidelijk zou moeten zijn dat de hedendaagse kunst niet zozeer economische machtsbolwerken zou moeten dienen, maar ten goede moet komen aan iedereen.

Darío Corbeira

Recente artikelen