Generalisme als specialisme: een interview met Amal Alhaag
Ze is meerdere keren begonnen aan haar carrière, als dichter, als spoken word artist, als curator. Maar intussen heeft ze haar methode, zoals ze het noemt, aardig op de rails en is ze veelgevraagd en -gevolgd. Alix de Massiac gaat in gesprek met een curator die op het punt staat een nieuw instituut op te richten: SNAP. Over dat wat ze is begonnen en wil nalaten.
Begin dit jaar, heel klein verscholen onder vier rode sterretjes, de woorden:
‘Thank you for your wonderful e-mail. I will not be able to respond within five minutes, five hours or few days. No worries though, I will respond :). Please do not call, just text me for urgent matters.’
Iets urgents had ik haar niet te vragen. Niet urgenter dan de dingen die ze al eerder heeft geformuleerd. Via haar Instagramaccount, bijvoorbeeld, waar reflecties op #fortnl hoogtij vieren. Maar ook in een interview op Mister Motley afgenomen door Rita Ouédraogo. Een paar maanden later vroeg ik Ouédraogo om ook voor Metropolis M samen met een aantal anderen te reflecteren op wat je kan en zou moeten nalaten in de kunst. Je legacy. Het is een term die je vaak hoort bezigen door Amerikanen uit de entertainmentwereld. Ik was benieuwd naar de nalatenschap (tot nu toe!) van Alhaag. In welke voetsporen trad zij, en hoe ziet ze haar eigen praktijk tot op heden? Als curator, als organisator, als producent, als hybride beoefenaar van nieuwsgierigheid en verbinding.
Het viel me op dat er weinig stukken te vinden zijn waar in één ruk door het CV van Alhaag heen wordt gewandeld, mogelijk omdat haar praktijk zich uitstrekt over verschillende domeinen binnen de kunst en cultuur. Ik vroeg haar nog voordat we goed en wel waren begonnen hoe dat kon. En ze barstte los.
‘Dat is mijn onderhandelingsruimte, zodat ik mezelf niet in één wereld verlies. Daarmee creëer ik een gezonde en soms ook oncomfortabele buitenstaanderspositie. Ik denk dat ik me aansluit bij Édouard Glissants begrip van ‘opacity’. Het is heel gezond om vaag te zijn omdat het me ruimte biedt om niet vastgepind te worden in een hokje waar mijn nieuwsgierigheid of manier van bewegen niet in past. Als ik dingen inleid bij RCMC (Research Center for Material Culture), zeg ik bewust niet wat ik verder allemaal doe. Ik noem alleen waarom ik daar zit en welke pet ik op dat moment op heb. Op die manier heb ik meer speelruimte om eigenzinnig te kunnen blijven. Ik werk veel achter de schermen. Dat is een hele bewuste keuze geweest voor mijn eigen mentale gezondheid en om niet de representatierol te vervullen en gemobiliseerd te worden als the chosen one voor een hele groep mensen. Overigens heb ik daarin toch gefaald. Op dit moment kleeft het idee van auteurschap aan mij en niet aan de gemeenschappen en mensen waar ik deel van uitmaak of de verschillende projecten en initiatieven waar ik aan bijdraag.’
Je hebt eerder gesteld dat je niet respectable bent. Hoe bedoel je dat precies?
‘Ik weiger me aan de regels te houden die belangrijk worden geacht om instituten in Nederland in leven te houden. Die gaan soms over hoe je je kleedt, hoe je spreekt of wie je meeneemt. Vaak kom ik ook als underdog binnen. Ze hebben je allemaal “ontdekt” en denken dat je pas een paar jaar meedraait. Dit “Columbus-effect” is een gegeven binnen de kunst en cultuur. Dat “ontdekken” staat symbool voor de wijze waarop iemand onbewust zijn eigen blinde vlek centraliseert. Vroeger dacht ik, als ik twintig jaar meedraai zal het Columbus-effect wel verdwijnen. Jaren later realiseerde ik me dat het niet uitmaakt of ik in een buurthuis een poster wil ophangen of dat ik in Venetië ben in het kader van de Biënnale. Columbusing is een gegeven in #fortnl. Wat me vaak stoort aan erkenning of vertegenwoordiging, is dat het de personen die er allemaal bij betrokken waren niet erkent maar enkel de single entity. Hiermee produceer je een ultieme token waar alles per definitie aan kleeft. Één persoon vertegenwoordigt dan waarde, geloofwaardigheid en de hele Zwarte gemeenschap ー ook al is die persoon bijvoorbeeld Surinaams. Representatie wist gelaagdheid uit, het gerommel en gerotzooi.’
Kun je me vertellen wat jij als het begin van je carrière ziet?
‘Er is niet echt één begin, maar als ik een moment moet aanwijzen is dat toen ik begin 2020 deel uitmaakte van een hele kleine spoken word en poëzie-scene binnen de hiphop in Nederland, met als twee belangrijke factoren Babs Gons en Palabras in Paradiso. In die periode ontstond de eerste diversiteitshype toen Rick van der Ploeg [voormalig staatssecretaris voor Cultuur en Media in het kabinet-Kok II -red.] geld vrijmaakte voor talentontwikkeling. Uitsluiting was toen normaal, je dacht niet eens na over instituten omdat het vanzelfsprekend was dat je daar niet dood gevonden wilde worden.
Een ander moment was eerder, rond mijn achttiende, toen ik met Jyoti Weststrate een uitwisselingsproject bedacht met het collectief AMPHBNS uit New York. We wilden daar allebei graag heen, omdat New York destijds het hiphop Mecca was. En om te ervaren hoe vanzelfsprekend het is om je daar als mensen van kleur op straat te begeven. Niemand kijkt je vreemd aan. Dat project was voor mij ook één van de beginpunten waarop ik steeds meer begon te organiseren omdat ik merkte dat weinig mensen achter de schermen op mij leken. Ik was even betrokken bij Zwarte activistische intergenerationele groeperingen zoals Global African Congres, met wie ik heb meegeschreven aan een de petitie “Afschaffing Zwarte Piet” die in 2003 is overhandigd aan de Tweede Kamer. Hoewel er veel werk te doen viel, was er weinig animo. Pas in 2011, toen Quinsy Gario en velen met hem Zwarte Piet is Racisme hebben opgezet, bloeide het protest op. Daar tussenin was er een hele periode in de kunst en cultuur waarin organisaties bepaalde dingen niet konden of wilden uitspreken. Culturele organisaties waren apolitiek. Er wordt nu veel meer van instituten geëist dat ze een positie innemen in de samenleving.
Zelfs in de tijd dat ik bij de Tolhuistuin werkte, was het soms nog vanzelfsprekend om te tonen maar niet te bespreken. En dat terwijl het team heel divers was, met mensen als Senami Awunou, Liesbeth Beeftink, Sharine Vismanjair Tchong, Rutger Esajas en Touria Meliani, en onder leiding stond van Chris Keulemans. De Tolhuistuin is de enige plek waar ik heb gewerkt waar je als programmeur/curator zelf bepaalde wat je wel en niet wilde zijn. Er waren geen labels en het was een hele vrije plek om een eigen werkwijze te ontwikkelen. Mijn specialisme was een generalist zijn. Tegelijk met mijn werkzaamheden als programmeur bij de Tolhuistuin begon ik bij Metro54 als artistiek leider. Metro54 moest een label krijgen en dat werd “urban”, maar eigenlijk was en is het een eigenzinnige plek die gaat over grootstedelijke cultuur en een interdisciplinaire manier van werken.’
Je hebt het over de Tolhuistuin en de vrijheid om verschillende dingen te kunnen programmeren. Dat lijkt nu wat meer te kunnen. Tegelijkertijd zie je nog steeds dat mensen in thematische hoeken worden geduwd waar ze maar met veel moeite uit kunnen komen.
‘Ja, dat je bijvoorbeeld ook dingen over wolken zou willen maken maar dat dat niet zou passen bij je identiteit. Dat is de tunnelvisie waar we nu in zitten. Als ik terugkijk, vond ik het in tien jaar geleden veel vrijer. Toen we begonnen met de Tolhuistuin moesten we duizend dingen doen en de ambities waren enorm. Ik denk dat het soms ook nodig is om die enorme ambities te hebben om uiteindelijk een heel klein beetje duurzame verandering te kunnen realiseren. Dat maakt het de moeite waard. Ik was toen ook nog niet bezig met het idee van legacy. Maar nu wel; legacy in de vorm van een olievlek. Mensen nodigen mij uit en ik nodig weer andere mensen uit die op hun beurt mensen uitnodigen. Daarmee wordt het een hele lange kettingbrief waar ik tien jaar later op terug kan kijken.’
Je zat een tijdje in New York voordat je bij de Tolhuistuin begon, en nadien ging je naar Berlijn. Waarom?
‘Begin 2012 ben ik gestopt bij de Tolhuistuin en een half jaar naar Berlijn gegaan om een residentie te doen bij NODE ism Künstlerhaus Bethanien. Ik wilde sneller kunnen maken, denken en schakelen, en vooral tijd over hebben om te kunnen reflecteren op mijn eigen praktijk. Kort daarna ben ik in Amsterdam Maria Guggenbichler tegengekomen. We vonden het allebei een probleem dat er heel weinig te doen was rondom dekolonisatie, feminisme, queer of color critique en wilden allebei leren denken vanuit een meer feministische programmering. We hebben letterlijk een stap opzij gezet en zijn toen de Side Room begonnen met een DJ workshop voor vrouwen en non-binaire personen. Parallel daaraan begon ik bij het Tropenmuseum publieke programmering te organiseren. De Side Room werd op een gegeven moment een instituut, wat niet de bedoeling was. We zijn er ook weer mee gestopt, omdat het met alle rommeligheid en intensiteit niet vol te houden was. Het was geen duurzame manier van werken.’
Je hebt vroeger veel op een podium gestaan, als dichter. Mis je dat soms?
‘Op het podium staan vond ik niet erg, maar zodra je het podium afstapt, ontstaat er een ongemakkelijke ruimte tussen het publiek en jou als dichter. Dat wilde ik niet meer. Ik heb ook heel lang niks willen modereren. Zeven jaar lang betaalde ik liever iemand om dat te doen, maar dat had ook te maken met plaatsmaken. Mijn formats zijn ook langzamerhand veranderd. Ik noem het nu een soort levende mixtapes, een patchwork van perspectieven. Eerder maakte ik hele complexe en geregisseerde formats die het midden hielden tussen theater en choreografie als maakvorm. Later ben ik meer de diepte ingegaan, en heb ik gezocht naar een alternatief curriculum om mezelf meer te sparen omdat ik me inhoudelijk uitgeput voelde. Door Covid raken al je referenties op. Ik vraag me af wat ik nu ga doen. Zet ik een stap opzij, of blijf ik doen wat ik al heel lang doe en wat nu een hype is voor anderen en dus vanzelf weer over zal waaien? Dat is iets wat tien jaar geleden ook voor mij speelde, ik was uitgeput en moest er toen uit.’
Je had het erover dat je nietsvermoedende instituten verraste door over voorwaarden te beginnen? Zijn er meer dingen die je hebt geleerd in formele zin?
‘Ik verwijder nooit mails. In de muziekwereld leerde ik om bij het boeken van een artiest alles helemaal dicht te timmeren ー tot aan wat ze te eten krijgen. In de muziek is alles heel helder en het eerste wat op tafel ligt is de hele begroting. In de beeldende kunst heerst er veel ongemak als het over geld gaat. Er is altijd de witte onschuld van instituten rondom financiering, rondom het business model wat ze willen voeren. Wat me vaak opvalt is dat de overeenkomst net zo ongemakkelijk is als het bespreken van de fee want het gaat dan bijvoorbeeld over intellectueel eigendom. Er zitten zoveel oneerlijke onderdelen in de overeenkomst dat het bizar is. Ook al staat op papier dat je een freelancer bent, ze willen je nog steeds behandelen als een soort medewerker. Zelfs met bevriende instituten kan ik nog steeds frictie hebben, omdat ik vind dat we te allen tijde moeten kunnen herzien wat voor werkrelatie we onderhouden: Wat willen mensen, waar wil ik naartoe, en wat is het budget? Wat kunnen we onderhandelen en wat gaan we helemaal niet uitvoeren omdat het budget onrealistisch is?
Een andere laag is, even gechargeerd gezegd, wat ik “de mommy positie” noem: dat instituten willen dat je hun medewerkers opvoedt. Of ze leggen hele grote ambities bij je neer. Ik ben wel getraind in hele grote ambities maar niet met alleen maar de belangen van het instituut in het achterhoofd. Dat zie ik nu meer bij de uitnodigingen die ik krijg, die zijn vaak heel ambitieus en prestigieus maar veel musea komen altijd met iets wat ze van mij willen of een rol die ik voor hen moet performen. Voor mij is het museum nooit een leerzame plek geweest waar ik inhoudelijk beter ben geworden in mijn werk. Het is voor mij eerder een leerschool geweest om mensen mee te krijgen en in wat het betekent om een deel van een machtspositie te hebben. Zelfs als ik heel weinig doe heeft het veel effect op een instituut. Dat zag ik bij het RCMC. Mijn werkwijze daar is nu een blauwdruk geworden. Je wordt gekopieerd en ziet je werk overal. Het kost twintig jaar om een methode te ontwikkelen, in relaties te investeren en vervolgens zet een instituut hun logo erop. Terwijl ik altijd erken van wie ik leen en als ik het geld heb betaal ik ze ervoor. Soms is dat frustrerend en andere keren denk ik “tja, het is wat het is”.’
Kun je die frustratie meer loslaten omdat je inmiddels meer zeggenschap hebt?
‘Op een praktisch niveau zeker. Maar als ik nadenk over een kantelpunt, was dat voor veel mensen Black Lives Matter. Voor mij was dat veel meer een moment om na te denken over de verantwoordelijkheid die ik moest nemen en over waar we naartoe willen. Het kost gewoon heel veel energie om met instituten te werken. Dat kan je maar zoveel jaar opbrengen en dan heb je een burn-out of je denkt fuck dit instituut, let’s burn them down. Dat is wat ik zie bij anderen en mezelf. Ik wil geen bruggenbouwer zijn, omdat het overbruggen betekent dat ik heel erg naar het witte dominante toe moet praten waardoor ik alleen aan het uitleggen ben wat we aan het doen zijn. Maar het is geen gelijkwaardige positie, omdat het vertrekpunt dan altijd is dat ik iemand moet voeden met informatie zodat die persoon die informatie kan plaatsen. Dat is een onmogelijke positie om vanuit te werken en het is een energielekkage. Het kost “ons” teveel energie om ons te verhouden tot een wereld waar we ons eigenlijk niet toe willen verhouden en voor wie we eigenlijk ook niet maken.
Al in 2014 heb ik het met Damiana de Windt [nu projectmanager bij Unfair en producer bij Metro54, -red.] gehad over het opbouwen van een eigen plek met het publiek van Metro54. We hebben in 2017 voor het eerst samengewerkt met TENT onder leiding van Anke Bangma. Dat was een gezonde samenwerkingsrelatie. Tegelijkertijd laat je in een instituut veel meer achter dan je ervoor terugkrijgt. En als kleine organisatie bestaande uit freelancers wilden we dat niet meer. Covid heeft ervoor gezorgd dat iedereen meer tijd en ruimte had om na te denken. Begin dit jaar zijn we begonnen met het schrijven van plannen voor het opzetten van SNAP SPEAKEASY in Amsterdam. Het is een plek voor experiment, dialoog en samenkomst, een coöp samen met Dipsaus en Jongerentheatergroep De Gasten. We hebben gedeelde interesses en overlappen elkaar op sommige punten, maar hebben tegelijkertijd ook een andere focus en publieksgroep. Ook willen we ons niet verhouden tot de diversiteits hype en willen we de verbeelding centraal stellen. Als een Zwarte kunstenaar een kunstwerk over wolken wil maken, dan willen we dat realiseren.
Amal Alhaag is curator, onderzoeker en oprichter van verschillende initiatieven waaronder Metro54, een platform voor experimentele sonische en visuele cultuur, en de Side Room (2013-16), een ruimte voor experimentele praktijken en mensen, in samenwerking met Maria Giggenbichler. Alhaag heeft in het verleden gewerkt bij onder andere CJP, de Tolhuistuin en het Tropenmuseum, en is momenteel werkzaam als senior research & public programmer bij het Research Center for Material Culture (RCMC) en als curatorial and research fellow bij Mathaf, Arab Museum of Modern Art in Doha, Qatar. Alhaag maakt onderdeel uit van het curatorenteam voor sonsbeek2020-2024 in Arnhem.
Alix de Massiac
is redacteur bij Metropolis M en maakt podcasts