Georganiseerde vrijgevigheid – De kunstmecenas nieuwe stijl
Collecting Today: Private Passions, Public Benefits heette het symposium dat W139, De Appel en Kunst en Zaken jongstleden 13 maart organiseerden.
Tijdens het symposium stonden de enthousiastmerende verhalen centraal van de New Yorkse verzamelaar Alvin Hall, de Italiaanse verzamelaar Valeria Napoleone en de Nederlandse verzamelaars Han Nefkens en Martijn Sanders.
Sanders en Nefkens wierpen zich beiden op als voorstanders van een opener klimaat in Nederland voor de private ondersteuning van kunst. Han Nefkens: ‘Het koste meer tijd voor mij om als verzamelaar uit de kast te komen dan als homo.’ Martijn Sanders: ‘Ik wil graag geld geven aan beeldende kunst, maar je moet wel eerst op het idee komen doordat iemand het je vraagt, niemand heeft mij nooit iets gevraagd!’
Nefkens is in Nederland hét voorbeeld geworden van de verzamelaar nieuwe stijl (zie ook interview METROPOLIS M, No.1 2008). Het is iemand die bewust de samenwerking met musea opzoekt, maar zich vanuit een begeesterde en persoonlijke benadering eveneens sterk individueel profileert met zijn H+F Collection. Kunst en Zaken presenteerde op het symposium hun Programma Cultuurmecenaat.[1]
Dit in opdracht van het ministerie van OCW tot stand gekomen programma heeft tot taak het cultuurmecenaat in Nederland te bevorderen en een breed maatschappelijk draagvlak daarvoor te creëren. Dat deze indirect politieke boodschap te horen was op een avond georganiseerd door de vanouds onafhankelijke en experimentele kunstinstellingen W139 en De Appel, geeft aan dat steeds meer partijen in de Nederlandse kunstwereld overtuigd zijn van het belang van een sterk cultuurmecenaat. Maar het ministerie ziet het mecenaat slechts als onderdeel van een breder programma, waarin vol wordt ingezet op meer marktwerking (onder de gevleugelde term cultureel ondernemerschap) in de kunst. De consequenties van die keuze zijn echter nog lang niet duidelijk.
Netwerkkapitalisme
In 2005 presenteerde Honoré d’O op de Biënnale van Venetië zijn project The Quest. Het Belgisch paviljoen werd omgetoverd tot een heus labyrint vol monitors, video’s, pvc-buizen en allerhande piepschuimsculpturen. Centraal element in The Quest was een monumentale blue key-ruimte. Bezoekers konden in de ruimte een opname maken van zichzelf en zich even elders wanen. De beweegbare vloer in de ruimte bestond uit omgekeerde Duvelflesjes. In samenwerking met het ontwerpbureau RAUW werden futuristische kubussen ontworpen, waarin je een foto van jezelf kon maken die er als een blauw Duveletiket uit kwam rollen.
Zo maakte Honoré d’O de sponsoring van zijn project tot onderdeel van zijn queeste, zijn zoektocht naar zijn positie als kunstenaar binnen de huidige kunstwereld. ‘Was er voorheen sprake van duidelijk verschillende ideologische “kampen” in de kunstwereld; nu maken we allemaal onderdeel uit van een netwerkkapitalisme waarin iedereen gedwongen is met elkaar samen te werken’, aldus de Duitse kunstcriticus Isabelle Graw onlangs in Artforum.[2] D’O’s bijdrage aan de Biënnale van Venetië is een sprekend voorbeeld van dit zogenaamde netwerkkapitalisme: de sponsor is blij met de media-aandacht en de positieve connotatie van ‘creatief en vernieuwend’, die het project zijn bedrijf oplevert, de kunstenaar gebruikt de sponsor als onderdeel van zijn eigen creatieve strategie.
Michel Moorgat is kunstverzamelaar en CEO van Duvel Moortgat. Sinds hij aan het roer van het bedrijf staat is het bedrijf uitgegroeid tot een van de belangrijkste sponsoren van hedendaagse kunst in België. Duvel is partner bij kunstinstellingen als het MuHKA in Antwerpen, Wiels in Brussel, Mac’s Musée des Arts Contemporains in Hornu en het Cultuurcentrum Strombeek. Daarnaast sponsort Duvel talloze grote en kleine tentoonstellingen en kunstprojecten. Tijdens het gesprek dat ik heb met Michel Moortgat op de brouwerij laat hij mij een nieuw biertje zien: Vedett. Het marketingconcept dat erachter schuilgaat ligt in het verlengde van de presentatie van Duvel op de Biënnale van Venetië. Op de website van Vedett kunnen mensen, geïnspireerd op Andy Warhols 15 minutes of fame, foto’s downloaden die op etiketten van de flesjes bier worden gedrukt. Ontwerper/architect Arne Quinze ontwierp recentelijk een nieuw Duvelglas en -flesje die werden gepresenteerd in Milaan.
Duvel lijkt mee te gaan met de groeiende trend onder bedrijven en marketingbureaus om strategieën uit de kunst te gebruiken als vorm van public relations. Dit gaat zelfs zover dat internationaal opererende concerns privémusea openen die de beeldvorming van een bedrijf gunstig kan beïnvloeden en hen een aura verleent van jong, experimenteel en vooruitstrevend. Andersom omarmen kunstinstellingen design en marketingstrategieën om hun publiek te bereiken.
Ik vraag Michel Moortgat wat hij van dergelijke ontwikkelingen vindt: ‘We zijn geen kunst gaan sponsoren omdat het trendy is. Ik ben er van overtuigd dat een goed sponsorbeleid alleen kan samengaan met een oprechte interesse voor hedendaagse kunst of design. Als je het louter doet uit commerciële of communicatieve overwegingen is het geen lang leven beschoren. Wij hebben voor onze onderneming gekozen voor een sponsoring die bij ons past, maar de uitwisseling gaat van een zeer praktisch – in de zin van een wederzijds belang voor kunstenaar, instelling en onderneming – naar een abstract niveau. Kunst gaat over emotie en reflectie, het is een vinger aan de pols hoe de wereld evolueert. Daar gaat het voor mij ook over.’
Moortgat beschouwt de ondersteuning als iets dat in het verlengde ligt van zijn activiteiten als kunstverzamelaar: ‘Mijn kunstcollectie is een privé-collectie, daarnaast is er vanuit de brouwerij de intentie om kunst te ondersteunen. Voor de tentoonstelling How to Paint a Horse met werk van Walter Swennen, bijvoorbeeld, heb ik een werk van Swennen uit mijn collectie in bruikleen gegeven voor de tentoonstelling. Maar we ondersteunen de tentoonstelling niet omdat er een werk uit mijn collectie hangt, het gaat om de vertrouwensrelatie en een goede samenwerking. Als ik echt niet in een project geloof, wat nog maar een enkele keer is voorgekomen, zullen we het ook niet ondersteunen.’
Michel Moortgat, zo zou je kunnen stellen, is een kunstverzamelaar ‘oude stijl’. Zijn manier van werken is gebaseerd op een persoonlijk contact, vertrouwen en korte lijntjes binnen een relatief overzichtelijke kunstscene. In het geval van België is er altijd al sprake is geweest van een sterke traditie op het gebied van de private ondersteuning van kunst. Het sponsorbeleid van Duvel ligt in het verlengde daarvan en precies om die reden functioneert het goed: sponsor en instelling of kunstenaar weten precies wat ze aan elkaar hebben.
High-net worth
De grootschaligheid en internationalisering van de kunstwereld heeft ook een kunstverzamelaar nieuwe stijl opgeleverd, die vanzelfsprekend op de internationale kunstmarkt opereert. De kunsthistoricus Thomas Crow spreekt sceptisch over de HNW–verzamelaar, waarbij de letters staan voor high-net worth.[3] Had het vroeger status om deel te nemen aan een netwerk van klassieke kunstkenners, nu is vooral de deelname aan de juiste netwerken, die je toegang verschaffen tot de exclusieve diners binnen een mondiaal kunstbeurscircuit statusverhogend.
Guy Ullens is een gefortuneerd kunstverzamelaar en ondernemer (hij vergaarde een fortuin met Tiense Suiker en het voedingsconcern Artal) – die het begrip high-net worth goed begrepen heeft. Een van de meest in het oog springende nieuwkomers op het gebied van privé-musea is ‘zijn’ Ullens Center for Contemporary Art in Beijing, dat eind november 2007 opende met de tentoonstelling ‘85 New Wave: The Birth of Chinese Contemporary Art. Bij de opening werd een diner georganiseerd voor 800 gasten die van over de hele wereld waren uitgenodigd.
Guy Ullens begon zijn collectie hedendaagse Chinese kunst uit liefhebberij: hij kocht wat hij mooi vond tijdens zakenreizen. Het plan voor het museum kwam aanvankelijk voort uit de zoektocht naar een ruimte om zijn inmiddels grote verzameling Chinese kunst in onder te brengen, maar het groeide uit tot de ambitie om een museum te bouwen van wereldformaat; het eerste in China dat Chinese hedendaagse kunst naast westerse kunst moet brengen. Guy Ullens: ‘Toen ik in onderhandeling ging met het 798 Art District voor een museale ruimte bleek ook het Guggenheim er al mee bezig te zijn. Ik verwachtte niet meer dat het zou lukken, maar na twee maanden hadden we het toch rond.’
Sindsdien zijn er grote stappen gemaakt. Na de vliegende start met de tentoonstelling ‘85 New Wave: The Birth of Chinese Contemporary Art (curator was de toenmalig artistiek directeur Fei Dawei) zijn de bakens snel verzet. Er is een nieuwe artistiek directeur aangetrokken met een welluidend internationaal profiel, Jérôme Sans, die van het UCCA een ‘dynamische, op de hedendaagse kunst in brede zin gerichte, internationaal in het oog springende plek moet maken.’
Jong, nieuw, dynamisch, hedendaags; het zijn de vertrouwde marketingtermen waarop Ullens terugvalt. Het UCCA afficheert zich overal als het eerste non-profit, onafhankelijke museum voor hedendaagse kunst in China, niettemin is Ullens druk doende een stevige commerciële poot op te zetten, die het museum binnen vijf jaar zelfvoorzienend moet maken. Ullens: ‘Het restaurant moet de beste worden van heel Beijing en de shop gaat hip design verkopen van de jonge generatie Chinese en westerse ontwerpers. De shop en het restaurant moeten de toekomst worden.’ Als ik hem vraag of niet het gevaar bestaat dat de aandacht teveel uitgaat naar het internationale profiel van het UCCA, zonder dat echt gewerkt wordt aan een consistent programma dat diepgang verschaft aan de context van hedendaagse Chinese kunst, ontwijkt hij mijn vraag behoedzaam.
Kunstmecenas of ondernemer
Er bestaat de nodige kritiek op het feit dat er wereldwijd zoveel nieuwe musea geopend worden. Ik vraag hem of hij ook de mogelijkheden heeft overwogen om met een bestaand museum in China te gaan samenwerken. Ullens: ‘De tijd is nog niet rijp voor een dergelijke samenwerking, wat dat betreft moet de Chinese kunstwereld nog een aantal fasen meemaken. Er zullen meer particuliere musea komen. Nu is de fase van de snelle ontwikkeling, wellicht dat er daarna ook een fase zal komen van consolidatie. Het feit dat het UCCA een privé-initiatief is geeft ons de mogelijkheid om alles in eigen beheer te ontwikkelen en risico’s te nemen. Het heeft het voordeel van snel kunnen inspringen op wat er in het 789 Art District gebeurt. De politieke wereld ziet geen win-winsituatie en de gevestigde museale wereld is nog erg statisch, behoudend en op de regio gericht.’ Ullens ziet geen spanningen op de internationale kunstmarkt tussen publieke musea en de toenemende private initiatieven. ‘Er mag juist wel wat meer concurrentie komen, wat dat betreft zijn mijn vrouw en ik echte ondernemers.’
Na afloop van het gesprek met Guy Ullens vraag ik me af of China nu wel echt zit te wachten op een nieuwe ‘Palais de Tokyo’, een goed geolied museum dat mooi aansluit bij internationale smaken, mode en trends. Bewijst dit de Chinese hedendaagse kunst, die schreeuwt om een goede en meer diepgaande reflectie een dienst? Hoe verhouden zich in dergelijke gevallen mecenaat (het daadwerkelijk ondersteunen van een publiek belang, c.q. het openbaar kunstbezit van een land) en ondernemerszin (belang bij doelgroepgerichte marketing, popularisering, profilering) tot elkaar?
Het is bijna een verademing om met deze bedenkingen in het achterhoofd de Ursula Blickle Stiftung te bezoeken. Het verschil met het UCCA kan bijna niet groter zijn: een lokaal gelegen privé tentoonstellingsruimte, zonder restaurant of winkel. Eigenaar en oprichter Ursula Blickle produceert er bijzondere tentoonstellingen in samenwerking met gastcuratoren. Er kan geëxperimenteerd worden zonder de druk van de publieksaantallen, al zijn de projecten vaak ook in de kunstinstelling te zien waaraan de curator is verbonden, zodat een divers publiek wordt bereikt.
Tijdens mijn bezoek staat de tentoonstelling Syberberg. Aus der Wagnerbox, georganiseerd in samenwerking met de Kunsthalle Wien, dat het oeuvre toont van de eigenzinnige Duitse cineast Hans-Jürgen Syberberg. Het is geen gemakkelijke tentoonstelling: Syberberg maakt extreem lange films die hij opvat als een Gesamtkunstwerk; een kruising tussen film, theater en opera. Het vergt van iedere bezoeker het uiterste. Het is zo’n moeilijk project dat waarschijnlijk zonder ondersteuning niet mogelijk zou zijn geweest. Maar de Ursula Blickle Stiftung ontwikkelde samen met Nicolaus Schafhausen, directeur van Witte de With in Rotterdam, ook een tentoonstelling met het werk van de jonge kunstenaar Jesper Just, dat een belangrijke stap in zijn carrière betekende (behalve in Witte de With ook nog te zien in het S.M.A.K. in Gent). Het is een prachtig voorbeeld van hoe je met een coproductie, op kleine schaal echt een zinnige aanvulling op het aanbod van bestaande musea kunt leveren.
Ursula Blickle: ‘Mijn doel met het oprichten van deze stichting was om tussen de kunst leven. Ik heb er bewust voor gekozen geen kunstverzameling aan te leggen. Wat is het publiek belang later van een persoonlijke voorkeur of liefhebberij? Ik krijg ook de indruk dat verzamelaars zichzelf steeds meer centraal willen stellen. Ik kom zelf uit de theaterwereld, voor mij is het vanzelfsprekend dat de kunst centraal staat. Ik zie elke tentoonstelling als een nieuwe enscenering. Elke curator pakt het anders aan, het kan een theoretische of psychologische invalshoek hebben, vertrekken vanuit de kunst of vanuit een andere discipline als dans of film. Ik heb zelf geen kunsthistorische achtergrond maar het grote voordeel is wel dat ik overal voor open sta en een neus heb voor kwaliteit.’
Zouden meer verzamelaars jouw voorbeeld moeten volgen?, vraag ik haar. ‘Nee, ik vind dat er genoeg privémusea bestaan. Het lijkt mij belangrijker dat er geld wordt geïnvesteerd in het kunstonderwijs, omdat veel jonge kunststudenten nauwelijks meer echt verdieping kunnen vinden. Er bestaat een verschil tussen verständnis en verstehen, en dat wordt alleen maar belangrijker. Ik ben pessimistisch gestemd over de huidige tijd waarin alles zo commercieel is geworden. Het is een macht geworden waarvan we niet meer weten wat we er mee moeten doen. En ik vraag me af hoe de stichting zich tot deze commercialisering moet verhouden. De stichting aanpassen wil ik in elk geval niet.’
Pionieren met publiekprivate constructies
Ook Melanie Bono, artistiek directeur van de Neuer Aachener Kunstverein (NAK), maakt zich zorgen over de commercialisering van de kunstwereld. Bono: ‘Het wordt steeds moeilijker voor kleine non-profit instellingen om zich te profileren: de macht van de kunstverzamelaar en de commerciële galeries is enorm toegenomen. Zij zijn de opiniemakers geworden in de hedendaagse kunst. Er openen steeds meer privémusea, recentelijk nog een in Hamburg van kunstverzamelaar Harald Falckenberg. Ondertussen is de betrokkenheid van burgers bij kunst, die traditioneel altijd vrij sterk was, veel minder geworden.’
Het NAK richtte in 1999 de Twodo Collectie op, een constructie bedoeld om een groep verzamelaars actief bij de Kunstverein te betrekken en via hun ondersteuning een financiële basis veilig te stellen. Elke verzamelaar betaalt jaarlijks een bedrag ter ondersteuning van de NAK en tekent een lidmaatschapscontract voor drie jaar. Elk jaar wordt een speciale tentoonstelling georganiseerd in nauwe samenspraak met de verzamelclub. Na afloop kan elke verzamelaar een kunstwerk kopen, onder die voorwaarde dat de Kunstverein het ten alle tijde kan opvragen voor een tentoonstelling. Melanie Bono: ‘Het functioneert heel goed, het zijn de laatste jaren wel steeds meer jonge verzamelaars tussen de dertig en veertig die belangstelling tonen voor deelname. Zij zijn geïnteresseerd in de uitwisseling met de kunstinstelling en met andere verzamelaars. De Twodo Collectie maakt ons flexibeler en financieel onafhankelijker van de druk om publieksgericht te programmeren, dat blijkt met name nu steeds belangrijker te worden.’
De Twodo Collectie van het NAK is een sprekend voorbeeld van hoe op kleine schaal op flexibele wijze zowel private als publieke gelden worden ingezet. Sjarel Ex, directeur van Museum Boijmans Van Beuningen, wil met Het Collectiegebouw dit principe in Nederland voor het eerst op grotere schaal in de praktijk te brengen. Het Collectiegebouw ontworpen door MVRDV wordt als een modulaire structuur , werd in het leven geroepen om de oude depots van het museum te vervangen, maar het wil ook particulieren de mogelijkheid geven faciliteiten en expertise van het museum in te huren.
‘Een nieuwe model van publiekprivate samenwerking die wereldwijs de enige in zijn soort is’, zo laat het persbericht weten. Sjarel Ex zelf noemt het een nieuw ‘denkmodel’. Ex: ‘Het is noodzakelijk strategisch te opereren binnen de veranderende verhoudingen tussen publiek en privaat op de internationale kunstmarkt, waarbij het museum zichzelf toestaat flexibeler om te gaan met het verschil tussen bezit en eigendom.
Elk museum heeft een kerncollectie die onvervreemdbaar hoort bij de identiteit van het instituut. Stel dat dit negentig procent uitmaakt van het totaal van werken waarover je het juridisch eigendomsrecht hebt, dan hou je tien procent over die je kunt inzetten voor meer flexibele vormen van tijdelijk bezit via bruikleencontracten met verzamelaars. We streven naar een op hoog niveau professioneel toegerust gebouw, waar niet alleen het museum haar collectie kan onderbrengen, maar dat haar faciliteiten en aanvullende expertise en ondersteuning ook ter beschikking stelt aan de collecties van verzamelaars, nationaal en internationaal.
Dit delen van expertise en faciliteiten heeft twee belangrijke voordelen: het maakt het mogelijk om op internationaal niveau aandacht te besteden aan beheer-, behoud- en onderzoekstaken, zoals bijvoorbeeld in het Getty Research Center gebeurt. Daarnaast is het een model waarin in de van oudsher sterke banden tussen Museum Boijmans Van Beuningen en verzamelaar kunnen worden uitgebouwd.’ Of het nieuwe model dat Ex introduceert succesvol zal zijn en voorbeeldstellend in Nederland en daarbuiten, laat nog op zich wachten, maar de pioniersfunctie die Ex vervult in Nederland is prijzenswaardig.
Wat al deze voorbeelden samen in ieder geval duidelijk maken is dat de verschuivingen tussen publieke en private financiering in de kunst een complexe problematiek betreft. De wens voor een sterker cultuurmecenaat in Nederland – waar je alleen maar een voorstander van kunt zijn – gaat hand in hand met een verzakelijking in het denken over kunst en cultuur, dat deels ook wordt gezien als een waarborg voor een groter maatschappelijk draagvlak voor kunst en cultuur. De Commissie Cultuurprofijt, aangesteld op verzoek van Minister Plasterk, schreef in haar recent verschenen advies: ‘De cultureel ondernemer opereert vanuit de eigen artistieke ambitie maar houdt tegelijkertijd rekening met de verkoopbaarheid, toegankelijkheid en publieksvoorkeuren’.[4]
Dit klinkt heel aannemelijk, maar de belangrijkste vragen worden niet gesteld; namelijk wat houdt maatschappelijke relevantie van kunst nu eigenlijk in, waar liggen de grenzen ‘tussen opereren vanuit de eigen artistieke ambitie’ en ‘verkoopbaarheid, toegankelijkheid en publieksvoorkeuren’, en hoe waarborg je juist daarmee de relevantie van kunst en cultuur voor de maatschappij? En zijn musea in Nederland niet al meer dan genoeg ondernemend? Wat te denken bijvoorbeeld van de initiatieven van het Rijksmuseum om een groter publiek te bereiken met de glossy OOG, of door het aangaan van een samenwerkingsverband met HEMA. Binnenkort zijn een rompertje met een prent van Adriaan Collaert en een make-up tasje met een schildering van Cornelis Springer te koop. Cultuurgoed wordt design wordt consumptieartikel. Hier blijkt dat zelffinanciering en publieksaantallen alleen allesbehalve een waarborg zijn voor maatschappelijke relevantie. Wat nog eens duidelijk maakt hoe belangrijk het is een kritisch debat te blijven voeren over de verhouding van private en publieke financiering.
[2] In ‘Art and Its Markets. A Roundtable Discussion’, Artforum international, April 2008.
[3] Op.cit., noot 1.
[4] Uit het advies van de Commissie Cultuurprofijt Meer draagvlak voor cultuur, p. 14. Zie ook: ‘Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid’, ministerie van OCW, juni 2007.
Ingrid Commandeur