Go en no go – op de vrijplaats
De kunstwereld staat bol van onuitgesproken gevoeligheden, normen en verwachtingspatronen. Een gesprek met Zin Taylor, Nel Aerts, Lieven Segers en Philippe Van Wolputte over de regels van de kunst, en hoe die te doorbreken.
In de kunst mag alles – het is de baseline waarmee de kunstwereld haar eigen bestaansrecht voortdurend legitimeert. Kunst verlegt grenzen, ontregelt de blik, doorbreekt conventies en taboes. Als vehikel dat beschikt over stevige schokdempers gaat de kunst in de clinch met alle denkbare thema’s. Zo wordt gezegd.
In werkelijkheid stuiten kunstenaars maar al te vaak op onuitgesproken gevoeligheden, normen en verwachtingspatronen. Kunstinstellingen, galeries en lokale overheden reguleren voortdurend en via tal van subtiele selectieprocedures wat er in hun (publieke) ruimtes getoond wordt. Maar wat zijn precies de juiste ingrediënten voor ‘goede’ kunst? En vooral: wat zijn de no-go’s op de vrijplaats waar alles kan? Ik sprak vier kunstenaars uit Brussel en Antwerpen die bekend staan als vrijbuiters van het circuit, die er met enig gemak en in meerdere scenes verschillende praktijken op nahouden, maar zich toch altijd nadrukkelijk tot de kunstwereld blijven verhouden.
Arbeidsethos
Om te beginnen Zin Taylor, een Canadees woonachtig in Brussel, die zich mag verheugen over een groeiende internationale belangstelling. Taylor is een kunstenaar wiens praktijk te veelvormig is om in enkele woorden samen te vatten. Hij schrijft, maakt kunstenaarsboeken en werkt veel op papier. Zijn kunst is gelaagd, rijk, sculpturaal en lijkt te voldoen aan wat vandaag als goed kunstenaarschap gezien wordt: een mengeling tussen denken en maken.
Ik vraag hem wat er in de kunstwereld niet door de beugel kan. ‘Modieus zijn,’ zegt Taylor. ‘Als ik me baseer op mijn entourage, is dat wel het grootste taboe. Een populair discours aanwenden om te verantwoorden waarom een werk eruitziet zoals het eruitziet of spreekt zoals het spreekt. De individuele insteek is noodzakelijk om verschillende facetten te laten zien. Persoonlijk vind ik lui zijn not-done – wanneer je merkt dat een concept niet voldoende uitgewerkt is of niet verder reikt dan een ideetje. Iedereen ziet graag iets wat hij nog nooit eerder heeft gezien of gedacht. Terugvallen op bestaande regels, zonder eerst je eigen regels te bepalen, is een vrij oppervlakkige manier om kunst te maken. Niet is erger dan een leeg statement. Een verkreukelde bal in een hoek of een opgezette vogel op een schap, die op een of andere manier verband houden met een pseudowetenschappelijk discours, vind ik niet interessant. Er heerst ook een vrij doortastende werkethiek in de kunst. Geen idee waar dat precies vandaan komt, maar het wordt wel min of meer beschouwd als een criterium. Professionalisme is goed, amateurisme is slecht.’
Taylor verbaast zich over sommige stemmingen in de kunstwereld. ‘Het hangt er een beetje van af in welke kringen je je begeeft, maar soms heerst er in de kunstwereld een soort anti-intellectualisme. Je bent al snel pretentieus wanneer je een woord gebruikt dat bestaat uit meerdere lettergrepen. Dit zijn allemaal dingen die ontstaan zijn uit het postmodernisme en ook het postmodernisme was lange tijd een groot taboe. Net als overdreven commercieel zijn. Wat niet wegneemt dat sommige mensen daar helemaal in opgaan.’
Het blijkt minder gemakkelijk om te benoemen wat in de kunstwereld dan wel als ‘waardevol’ wordt gezien. Taylor: ‘Daar kan je je hoofd over breken, want artistieke voorkeuren kunnen zo weer omslaan. Je kunt beter geen rekening houden met ongegronde veronderstellingen of snelle beslissingen over hoe dingen zouden moeten zijn, of hoe mensen zich zouden moeten gedragen.’ Toch durft hij te stellen dat goede kunst niet binnen een vacuüm ontstaat: ‘Gemeenschappen van mensen, kunstenaars, docenten, denkers, makers en curatoren zullen altijd een belangrijke rol spelen bij het introduceren van ideeën die de lokale parameters, zij het cultureel of geografisch, overstijgen. Dialoog is belangrijk, maar tegelijkertijd moet je ook individueel op ideeën kunnen reflecteren. De ontwikkeling van een idee naar een nieuwe uitingsvorm – een tentoonstelling, een presentatie of een boek – ontspruit aan een unieke, individuele kijk op de dingen. Het is vrij makkelijk om de leugenaars te detecteren.’
De eigen stem. De artistieke signatuur. Laat authenticiteit het leidende gebod zijn in de kunstwereld. Nog altijd lijken curatoren op zoek te zijn naar ‘the next real thing’. En dat terwijl het postmodernisme heeft laten zien dat dat een valstrik is, dat alles al eens is gedaan. Het is de paradox waar veel kunstenaars mee worstelen. Taylor ziet het als een voordeel: ‘Als je er als kunstenaar op uit bent om jezelf iets toe te eigenen en er verder niets mee te doen, dan heb je inderdaad een groot probleem. Ik werk hard aan de ontwikkeling van een eigen visuele taal, waarbij je in de vormen een gespreksonderwerp kan herkennen. Die benadering bestaat deels uit appropriation, het lenen van vertrouwde vormen. Dan Graham zei dat hij houdt van clichés, omdat ze waar zijn. Wanneer je als toeschouwer vertrouwd bent met iets, kan je al voor een deel begrijpen waar je naar kijkt. Je kan dan de referenties en het individuele verhaal van elkaar onderscheiden.’
Not-done
In het Antwerpse deelt Nel Aerts een overeenkomstige visie: er zijn wel degelijk regels in de kunstwereld, maar die kan je best omzeilen of wegwuiven. Of: je kan erop inspelen. Aerts’ artistieke praktijk is energiek en eigenzinnig. Een gedoseerde melange van humor, poëzie en absurdisme. Haar kunst relativeert doeltreffend het serieux van het hele kunstgebeuren. Met haar obstinate bedrijvigheid en wisselende posities laat Aerts zich steeds vaker internationaal opmerken.
Ik ben benieuwd naar wat Aerts als not-done ervaart in de kunst. ‘Het idee dat iets not-done zou zijn, is misschien al not-done?’, antwoordt Aerts. ‘Ik heb al wel ervaren dat er bepaalde verlangens of onuitgesproken regels worden opgedrongen. Welke deze precies zijn kan ik niet concreet formuleren en ik weet ook niet of er echt uitgesloten thema’s zijn. Ik vraag me soms wel af of er nog steeds, misschien onbewuste, taboes zijn over de artistieke praktijk van een vrouw in vergelijking met die van een man. Het is alleszins mijn verantwoordelijkheid kritisch te zijn en deze zogezegde principes of regels niet blindelings te volgen. Ik denk dat je als kunstenaar een standpunt moet innemen/stelling moet nemen, zowel binnen de kunstwereld als binnen de maatschappij. Een kunstenaar kan niet zomaar wat doen. Zichtbaar zijn en deelnemen is belangrijk, maar dat kan op verschillende manieren.’
Humor is soms een probleem in de kunst, misschien zelfs not-done. Lieven Segers, die manoeuvreert in de Antwerpse artistieke scene waartoe ook Nel Aerts behoort en die een generatiegenoot is van Vaast Colson, Dennis Tyfus en Gerard Herman, weet ervan. Centraal in Segers’ werk staat de lach. Zijn kunst is grappig, soms een beetje raar. In combinatie met een praktijk die verschillende richtingen opgaat, en waarbij kunst en leven lijken samen te vallen, werkt Segers aan een doctoraat over humor en kunst.
Het valt Segers op dat de aard van de kunstwereld een onmiskenbare tegenstelling bevat: ‘Enerzijds merk ik dat in de hedendaagse kunstwereld alles gerecupereerd kan worden. Kunstenaars kunnen zich gelijk wat toe-eigenen om hun eigen artistieke verhalen en posities kenbaar te maken. Anderzijds denk ik dat je de kunstwereld kan vergelijken met de Hells Angels. Iedereen denkt dat er een buitengewone vrijheid heerst, maar het is een engere wereld dan je zou verwachten. Als je de onderliggende regels niet respecteert, word je neergehaald door je eigen broers of tegenstanders. Zelf probeer ik me niet bezig te houden met regels om in een bepaalde omgeving te overleven, noch komt mijn werk tot stand vanuit een utopische vorm van vrijheid. Ik denk dat je je eigen regels creëert. Het plezier en het spel bij het aftasten en verleggen van grenzen is voor mij erg belangrijk. Het vraagt om een relativerende houding. Anders zou de kunst wel eens boven ieders (en dus ook het eigen) hoofd kunnen uitstijgen en dat is volgens mij een reëel taboe.’
De vrije kunstenaar blijkt een mythe, die je beter niet kunt ontmaskeren. Segers: ‘Onlangs vertelde een bevriende kunstenaar dat het huis van de kunst vele kamers heeft, ik wil hem daar graag in volgen. Wat mijn kamer betreft, is het belangrijk dat het werk en de houding van de kunstenaar echt en oprecht is. Een valse generositeit is bespottelijk. Opportunisme is ook lastig. Het zorgt ervoor dat je als kunstenaar aan geloofwaardigheid inboet. Vergelijk het met de wielrennerswereld: iedereen weet precies hoe de vork in de steel zit, alleen wordt er nooit openlijk over gesproken. Kijk maar naar Lance Armstrong. Zijn leugens over doping zijn vrij voorspelbaar, maar het zorgt er wel voor dat zijn verhaal over teelbalkanker dubieus wordt.’
Buiten
Wat je ook doet en waar je ook werkt, de kunst blijft onderdeel van de kunstwereld. Alle ondervraagde kunstenaars lijken zich te verzoenen met het idee dat zij niet buiten de kunst kunnen staan, en dat aan het in de kunst heersende regime nooit helemaal te ontkomen valt. Wat niet wegneemt dat de grenzen voortdurend worden opgezocht, in de meest letterlijke zin door Philippe Van Wolputte. Hoewel hij studeerde aan de kunstacademie en resideerde aan de Rijksakademie, koos hij steeds voor verlaten gebouwen en verwaarloosde plekken als zijn voornaamste werkterrein. Nu hij in 2013 genomineerd werd voor de Young Belgian Art Prize en deel uitmaakt van het galeriecircuit, lijken artistieke strategieën zoals het kraken van gebouwen minder evident.
Ik vraag hem of de grensoverschrijding een wezenlijk kenmerk is van zijn kunstenaarschap. Van Wolputte antwoordt stellig: ‘Als je als kunstenaar taboes als uitgangspunt neemt, kan het uiteindelijke werk in mijn ogen alleen maar falen.’ Toch wordt ook zijn werk vaak beschreven als controversieel of taboedoorbrekend. ‘Dat is niet bewust. De controverse heb ik het sterkst ervaren bij het maken van een reeks werken over asbest. Aangezien ik in onderzoek deed in verlaten, vervallen gebouwen kwam ik vaak met asbest in aanraking en wilde ik er een aantal werken over maken. Een goed voorbeeld is het werk Conserve Until Further Notice dat ik maakte voor de tentoonstelling Freestate II in Oostende in 2011. Bij de eerste besprekingen van de tentoonstelling werden de kunstenaars gewaarschuwd voor het mogelijke gevaar van asbest in het gebouw. Ik heb toen besloten om het plafond van één van de tentoonstellingsruimtes te laten instorten en de brokstukken als sculptuur te presenteren. Met mijn actie wilde ik de condities waarin jonge kunstenaars vaak hun werk moeten presenteren aankaarten en de manier waarop het bedrijf Eternit omgaat met gevallen van kanker ten gevolge van asbest aan het licht brengen.’
Achteraf bleek het taboe voor het publiek ergens anders te liggen, namelijk bij de bedreiging van hun eigen gezondheid. Dat was niet zijn intentie, maar daarom vond hij het niet minder interessant. Van Wolputte: ‘Je maakt als kunstenaar in eerste instantie geen kunst om te choqueren, maar soms merk je achteraf dat het wel degelijk choqueert of taboes heeft aangeraakt.’
Laura Herman
is criticus en curator