Grijs en leeg
Grijs en leeg
Interview met Carla Klein
Het werk van Carla Klein springt in het oog. Haar grote, koele, blauwgrijze schilderijen met lege, architecturale ruimten vallen op door de ontkenning die in haar schilderijen besloten ligt; nauwelijks kleur, geen verhaal, geen statement, alleen die vreemde, maar intrigerende, koele esthetiek van lege ruimten. Klein schildert vitrines, zwembaden, wachtruimten op een vliegveld, startbanen, een stadion en recentelijk ook landschappen, die ze onlangs voor het eerst geëxposeerd heeft in haar New Yorkse galerie Tanya Bonakdar. Een New Yorkse criticus verbond haar werk met het tijdperk van de globalisering; immers Klein schildert onder andere openbare ruimten, zogenaamde non-spaces, waarin mensen niet zijn maar zich alleen van A naar B verplaatsen. Klein laat echter haar ruimten leeg, er is geen mens te bekennen en daarmee zou ze een schilderkunstige benadering geven van deze modernistische, functionele architectuur. Maar deze interpretatie is te kort door de bocht. Er is meer aan de hand in de schilderijen van Klein.
Kort voor haar tentoonstelling zocht ik haar op in haar atelier in Rotterdam. Er staan twee grote doeken met flamboyant geschilderde wolkenluchten, die worden afgekapt door een strak, wit vlak. Het is alsof je naar een beeld kijkt waarvan een deel is opgelost in het niets, alsof Klein je wil vertellen dat het een gemediatiseerd beeld is, opgebouwd uit pixels. De twee schilderijen zijn een vervolg op een doek dat ze vorig jaar schilderde, waarin ze voor het eerst het grijze, platte vlak in haar beeld introduceerde. ‘Het leek me mooi een schilderij met een foute band te maken, alsof er een defect in zit. Dat grijze vlak kwam ik per toeval tegen vanwege een kapotte pixel in de computer, de computer kon het bestand niet meer lezen en vertaalt het dan in de functionele kleur grijs. Die grijze, neutrale kleur, daar houd ik erg van. Grijs betekent voor mij: er staat wat, maar eigenlijk ook weer niet. Tegelijkertijd kun je het grijze vlak lezen als een landschappelijk element.’ In haar nieuwe serie schilderijen keert het grijze vlak een paar keer terug, in een schilderij van een zwembad, in een Fins landschap en het vult voor de helft het beeld op een schilderij waarop een ondefinieerbare ruimte wordt verbeeld. ‘Ik denk niet dat je nu nog een schilderij om het schilderij kunt maken. Je hebt altijd het uitgangspunt van de wereld waarin je leeft en die wordt deels bepaald door video en computers. Beelden veranderen daardoor en dat probeer ik te schilderen’.
En dus kijkt Klein in eerste instantie niet met het blote oog, maar door een lens naar de wereld. Haar werktafel in haar atelier ligt bezaaid met foto’s, tientallen snapshots. Met het zorgvuldig uitkiezen van een foto als uitgangspunt voor een schilderij, begint het schilderen in feite. Het lijkt een vreemde dubbelheid, de foto die ze maakt bepaalt de compositie, het ingekaderde, bijna filmische beeld van het doek. ‘En sommige foto’s zijn “te mooi” om te schilderen’, zegt ze, die worden dan gediskwalificeerd. De eindeloze reeksen foto’s die ze schiet zijn alleen een drager voor een beeld dat nog tot stand moet komen, en juist de imperfectie van de foto’s kan daarbij van belang zijn: haartjes, vlekjes op de afdrukken, randjes van negatieven, witte randen van fotoprints: Klein kan het allemaal gebruiken bij het schilderen. Juist met deze oneffenheden blaast ze leven in de stills die ze naschildert. In vergelijking tot een schilder als Gerhard Richter, die ook op meesterlijke wijze foto’s in verf weet te vertalen tot een nieuw beeld, ligt bij Klein de relatie tussen foto en schilderij anders. Ze probeert voorbij de tweedimensionaliteit van de foto te komen en lijkt voortdurend op zoek te zijn naar de wringende relatie tussen ruimtelijkheid en het platte vlak. Klein gebruikt bewust uitsluitend koele, blauwe en grijze tinten en dit hangt samen met haar opvatting over het schilderen. Hoewel ze vrij grote formaten gebruikt, heeft ze liever niet dat de toeschouwer in het doek gezogen wordt door de kleur of de afbeelding. Ze wil juist een afstand creëren, de sfeer van het zakelijke, onmenselijke, eerst even versterken, de leegte benadrukken en dan zien wat dat vrijmaakt. Sommige schilderijen lijken bevroren filmstills zonder personages, die je geneigd bent erbij te verzinnen om de lege filmset op te vullen. Andere schilderijen hebben een dubbelheid in zich over de mat of schaal waarop iets is geschilderd. Op een schilderij uit 2001 is een utopisch uitziende, bolvormige constructie te zien. Het zou net zo goed een voetbalstadion in Brazilië kunnen zijn, als een maquette voor een ruimteschip in een sciencefictionfilm.
Hoewel de onderwerpkeuze van de schilderijen van Klein in de loop der jaren nogal is veranderd, lijkt het benadrukken van een leegte in haar schilderijen toch steeds de rode draad te zijn. Het is al terug te vinden in één van haar vroege schilderijen uit 1994, toen ze nog studeerde aan de Rijksakademie in Amsterdam. Gefascineerd door verzamelingen en wetenschappelijke plaatjes van dode dieren schilderde ze een verzameling dieren die hing in het natuurhistorisch museum van New York. Alle muizen, mollen en vleermuizen die voorkwamen in de stad, hingen keurig op een rijtje in een vitrine, maar één spijker was leeg. ‘Ik vond het zo vreemd om naast die prachtige diorama’s met vechtende beren en brullende elanden die vreemde verzameling mollen, muizen en vleermuizen te zien, waaraan er eentje ontbrak, en er een rare, lege plek overbleef.’ Ook na haar periode op de Rijksakademie blijft ze gefascineerd door vitrines en uitgestalde dieren, maar de dieren blijven op een gegeven moment achterwege en ze schildert dan haar eerste, meer ruimtelijke schilderijen waarop reeksen lege, doorzichtige glazen bakken uit dierenwinkels te zien zijn. De overgang van deze schilderijen, die allemaal indirect verzamelingen en ordeningen representeren, naar het schilderen van lege, openbare ruimten ging heel geleidelijk, vertelt Klein. ‘Ik was toch al met musea bezig en de wijze waarop die de werkelijkheid proberen te classificeren. Want zeg nou zelf, die verzamelingen, dat gaat toch helemaal niet meer over wat het is dat getoond wordt, het is slechts de ordeningsdrang van de mens die we te zien krijgen. Eigenlijk is het een heel rare manier om de wereld te representeren, de werkelijkheid verandert er door, je kunt niet meer bevatten wat het is. Het was voor mij een logisch gevolg om van die lege, architecturale, museale ruimten over te gaan op de openbare ruimten van bijvoorbeeld een vliegveld of zo. Het zijn rare ruimten waar je niet wilt zijn, die per definitie al afstand scheppen.’
Het bestuderen van de wolkenluchten van Hollandse meesters lijkt een nieuwe overgang in te luiden in haar onderwerpkeuze, van de ingekaderde, openbare ruimte verhuist ze naar de onmetelijke ruimte van een leeg landschap. In Finland, tegen de poolcirkel aan, maakte ze veel nieuwe foto’s, waarvan een aantal het uitgangspunt vormen voor de landschappen die nu in New York zijn geëxposeerd. Daar horen ook, onder andere, twee schilderijen bij met wolkenluchten die worden afgekapt door een vaalwit vlak en vier min of meer abstracte, Finse landschappen. Op de architecturale ruimten is ze ook nog lang niet uitgekeken. Er staat een nieuw tweeluik klaar waarop de startbaan van een vliegveld te zien is en in haar nieuwe serie keert een onderwerp terug dat ze nu al een aantal jaren beproeft: het lege zwembad, in deze versie met een ‘kapotte pixel’ in de vorm van een grijs vlak aan de onderkant van het beeld. Zo laat Klein in New York op eigenzinnige wijze een staaltje hedendaagse, Hollandse, gemediatiseerde ‘zakelijkheid nieuwe stijl’ zien.
Ingrid Commandeur