Haks over Neo
Na drie jaar voorbereiding opent in september de eerste grote tentoonstelling van Frans Haks sinds zijn Groninger Museumtijd. Thema: 250 jaar neostijlen, locatie: het Centraal Museum Utrecht. Geen overzicht maar Haks’ persoonlijke, subjectieve keuze uit een enorme hoeveelheid zeer divers materiaal. Haks’ fascinaties zijn bekend, en wie zijn tweemaandelijkse column in Items gevolgd heeft, weet dat er naast zijn helden Mendini, Kunc en Koons ook enorme glazen kwallen te zien zullen zijn. Een gesprek met een beminnelijke Frans Haks in zijn woning in Amsterdam, die door Studio Mendini en Peter Struycken is omgetoverd tot een waardige ambiance voor zijn kunstcollectie.
In het Groninger Museum heeft u zich jarenlang beziggehouden met neostijlen. Wat is het verschil met dit project?
‘Deze tentoonstelling kijkt terug. Sjarel Ex vroeg me voor een expositie over 250 jaar interieur, maar dat thema had voor mij een moeilijkheidsgraad die me niet interesseerde. Mijn voorstel om er ‘250 jaar neostijlen’ van te maken, bleek heel vruchtbaar. Ineens realiseerde ik me dat ik me in Groningen twintig jaar had beziggehouden met “neo nu”, en dit was een kans om me te verdiepen in “neo toen”, een logische stap waar ik steeds meer bezeten van raak. Mijn sponsperiode heb ik gehad, ik zit nu in een reflectiefase. De krap drie jaar dat ik me hier nu in verdiep, hebben me neo-ogen, neo-oren en neo-hersenen bezorgd, en ik ontdek tot mijn grote verbazing dat neo altijd al een grote rol heeft gespeeld.’
Wat verstaat u precies onder neo?
‘Goethe zegt dat wanneer er in bepaalde tijden niet voldoende interessante mensen zijn, er gerecycled wordt. Ik vat dat zonder waardeoordeel op: wanneer iemand van iets dat bestaat iets leert en dat op een ander vlak toepast, is dat “neo” voor mij. Een stijl, een functie, bestaande kennis, een techniek of object wordt vergroot, verkleind, vertaald van drie naar twee dimensies, omgezet in een ander materiaal of medium of zo geproduceerd dat een unicum in oplage verkrijgbaar wordt. Een briljant voorbeeld is Wedgwood, dat de belangrijkste elementen van de oudheid omzette in biscuit aardewerk, en zo beschikbaar maakte voor een grote groep. Zo werd God in oplagen verkrijgbaar, aansluitend bij Walter Benjamins gedachte dat Kultwert verandert in Ausstellungswert. In het Weense Schonbrunn begon men met neonatuur in de vorm van kassen; in dezelfde tijd begonnen de fabrieken porseleinen vogels te produceren. Bij neo zit de verdienste in iets anders dan oorspronkelijkheid. Naast artistieke heeft het vaak sociale implicaties. De resultaten zijn vaak bijzonder en verfrissend. Zo hoor ik persoonlijk liever de pianoversies van Beethovens sonates, geschreven door Liszt, dan de originele, uitgevoerd door een orkest. De neo-terminologie is al mooi op zich: termen als klassiek modern – moderne kunst is die al veel kritieken heeft doorstaan – zijn prachtig, net als chinoiserie en oriëntalisme, die overigens in het huidige curatoren-jargon weer terugkomen.’
Kunt u alvast een tipje van de sluier lichten ten aanzien van de tentoonstelling?
Kunt u alvast een tipje van de sluier lichten ten aanzien van de tentoonstelling?
In de tentoonstelling toon ik gotiek naast neogotiek, een monstrans uit 1550 naast een neo-exemplaar uit 1980, en zet er niet bij wat de meest recente is. Ik toon Versace, de spiegel van Jeff Koons en de Venturi Village (een servies in de vorm van een dorpje met huizen). De inrichting is theatraal, niet met spullen in vitrines maar met kooien voor de bezoekers. Aspecten van neo die van belang zijn, maar ongeschikt voor het medium tentoonstelling, komen aan de orde in een begeleidend boek. Er zijn ook programma’s met films en excursies om neo buiten het museum te zien. Het slot Neuschwannstein moet je in het echt zien, en Ludwig II beter in beeld brengen dan Visconti lukt toch niet’.
U wilt laten zien dat neo ook in de twintigste eeuw een grote rol heeft gespeeld. Voelt u zich verwant met ideeën als die van de Amerikaanse cultuurcritica Wendy Steiner, die het modernisme neerzet als een te lang overgewaardeerde stijlperiode?
‘Wendy Steiner ken ik niet. De tentoonstelling moet een eye opener zijn voor de twintigste-eeuwse ideeën over kunst en kitsch. Of glazen kwallen kunst zijn, is mij een rotzorg; de criteria wat er wel en niet bijhoort, zijn dermate onzinnig dat ik me er niets van aan wens te trekken. Neostijlen zijn iets wat in de twintigste eeuw niet kon. Wij zijn opgevoed met het idee dat het kitsch is. Het hernemen van stijlen in de jaren tachtig was een revolutie, die zo tegen de modernistische originaliteitsgedachte aanschopte dat het een enorm kabaal maakte. Inmiddels wordt duidelijk wordt dat twintigste eeuw een geïsoleerd tijdperk is en het modernisme een ziekte waar we nodig vanaf moeten. Als het modernisme al een stijl is, dan heeft die erg lang gedomineerd, mede dankzij de hogepriesterlijke functie van de kunstkritiek die originaliteit als basis van het kunstbegrip bleef propageren.’
De meest recent gemaakte bijdrage aan de tentoonstelling is een werk van Studio Mendini. Waarom niet meer hedendaagse interpretaties? Het neo-perspectief is toch juist interessant om het heden mee te analyseren?
‘Als je met een neobril naar het heden kijkt, zie je enorm veel. Anselm Kiefer is een neo-expressionistisch schilder, Droog Design maakt neo van zero. Neem de inrichting van de Parijse winkel voor Mandarina Duck door NL Architects in opdracht van Droog Design. De spijkerborden in de etalage, bedoeld om tassen in te hangen, zijn bruikbare versies van het spijkerbeeld van Gunther Uecker, de paskamer met een wand van dunne staken is een omgekeerde Soto. De leuke neo nu zit bij MVRDV of bij Koolhaas, die in staat zijn om aan hun interpretaties een echte draai en nieuwe schwung te geven. Toch zeg ik bijna niets over het heden. De installatie van Mendini is een uitzondering omdat deze een aantal neofacetten combineert, zoals al blijkt uit de titel Een Driedimensionaal Chinees Arrangement, Aangevuld met een Tweedimensionaal Computerbeeld van Gigantische Grote en Kleine Vazen in de vorm van een Gezicht met een Decoratie à Malevich. De huidige neostroming is ongemeen rijk, maar duurt al twintig jaar; het baanbrekende artikel van Achille Bonito Oliva over de transavantgarde dateert van 1979. Ik ben vooral geïnteresseerd in de gangmakers. Volgens mij zijn dit de nadagen van de huidige neogolf, en anders wil ik dat het voorbij is; nu ben ik het langzamerhand wel zat.
Is uw visie veranderd na drie jaar studie voor dit project?
‘Mijn visie over kunst en over de lijnen die ik waarneem, hebben zich langzamerhand ontwikkeld. Nu heb ik eindelijk het juiste perspectief om mijn grote helden Alessi, Mendini, het duo Toscani/Benetton en Disney te beschrijven en om de criteria aan te geven om hen te beoordelen. Het is duidelijker geworden en ik zie nu een context. Het is alsof ik een kookboek maak, waarin ik beschrijf wat ik doe, waarom en hoe. In feite gaat het om basisprincipes, gevonden bij Sandberg, maar dan wel door mij geannoteerd. Sandberg stelt dat je geen stromingen moet verzamelen, want die bestaan uit voor- én nalopers. Het museum dient alleen voorlopers te verzamelen. Ik ben juist geïnteresseerd in gehelen zoals stromingen, clusters en ensembles. Die bestaan niet voor niets, het is zinloos om daar vooraf uit te selecteren welk onderdeel of welke persoon beter is dan de rest. Wachten tot je weet wie een held is, duurt mij te lang. Mijn activiteiten liggen bij kunst in de twijfelzone; zodra de twijfels ophouden, rest alleen nog een mode. Dan komen de schooljuffrouwen aanwijzen wat goed en fout is, maar dan ben ik weg.’
Dus toch de ambitie om een stap verder te gaan dan in Groningen?
‘Natuurlijk is mijn ambitie om mensen de ogen te openen en op nieuwe gedachten te brengen. Mijn generatie is opgegroeid met ideeën over kunst die niet meer geldig zijn. Ik kom aan met materiaal om die te ondergraven. Al die meningetjes over wat kitsch is en wat kunst zijn alleen maar blokkades om te kijken en te denken. Ik lees Wedgwood zelf en geen secundaire bronnen. Ik maak mijn eigen geschiedenis. Ik raap gewoon op wat op straat ligt en ben slechts een wegwijzer – al heb je natuurlijk leuke en minder leuke wegwijzers.’
Ineke Schwartz