Hans Hoekstra
Als ik Hans Hoekstra spreek in De Ateliers, waar hij afgelopen twee jaar deelnemer was, wordt duidelijk dat hij ervan gruwt om versleten te worden voor nostalgicus. ‘Hedendaags’ moet zijn schilderkunst zijn. Het moet een uitspraak doen over nu. Toch heb ik in jaren geen ouderwetser ogend soort schilderkunst gezien. Het koloriet lijkt rechtstreeks ontleend aan een vooroorlogs palet, de figuratie, houterig en basaal, roept herinneringen op aan naoorlogse realisten. In het gesprek noemt Hoekstra Matisse, de oude Brueghel en Otto Dix als zijn belangrijkste kunsthistorische inspiratiebronnen. Ik moet bijna bedelen om een meer hedendaagse naam, die hij met enige moeite vrijgeeft aan het eind van het gesprek: René Daniëls. Hij vindt met name diens Coconuts in de collectie van De Pont erg goed.
Maar wat is er dan hedendaags aan zijn werk? Hoekstra kan het niet goed uitleggen. Hij brengt, vindt hij, de condition humaine in beeld – bijvoorbeeld in zijn favoriete schilderij van het moment: een liggende man op een zwarte deken met wit patroon. De figuur is hoekig en vlak, zoals alle figuren in zijn werk, alsof het lichaam tot architectuur wordt, binnen een kale setting, in dit geval het bed. De man ligt er onmachtig bij, ietwat gekromd, maar toch ontspannen. Zijn gezicht ligt iets naar achter, om vol in beeld te komen. Hoekstra wijst op de houding, de lulligheid van de figuur. Het is een type dat ver af staat van het idee van grootsheid, dat kleeft aan zoveel kunst waarvan hij niets moet hebben. Hij haat heroïek, wat voor hem reden was een voorgaande reeks schilderijen met vrouwen ten voeten uit, minder geslaagd te vinden. Te sociaal-realistisch, zegt hij nu.
Bij de poging zijn werk te verklaren valt Hoekstra regelmatig terug op opmerkingen van sommige docenten van de afgelopen jaren. Marlene Dumas bijvoorbeeld, die zijn werk graag vergelijkt met Alex Katz. Ik zie vooral een Hollandse Katz, ontdaan van Hollywood glamour, levend in polders in plaats van op catwalks. Hoekstra zou ze wel willen kunnen schilderen, die zoetige, stijlvolle vrouwen van Katz, hij zou het alleen nooit doen. Kunst is hem al snel te literair.
Hoekstra spreekt graag in formele termen over zijn werk. Hij vertelt van de trucjes die hij zich machtig heeft gemaakt om alles nog vlakker te doen lijken dan het al is. Uitgebeend en verwrongen staan of liggen zijn figuren in beeld. Ze lijken met hun gekronkel alle mogelijke moeite te doen om samen te vallen met het schildersvlak, alsof ze voor alles schilderij willen zijn en pas in tweede instantie mens.
Toch zal hij nooit de pure schilder worden die sommigen, zeker op De Ateliers, graag in hem zien. Bij al zijn overwegingen van het ‘hoe’ speelt toch ook steeds de vraag van het ‘wat’. Schilderen om de kleur en de vorm alleen is hem te min. Al was het maar omdat de figuren in zijn werk bestaande figuren zijn, mensen van vlees en bloed.
De ongemakkelijke lichaamsarchitectuur en onbeholpenheid van mimiek, dragen uiteindelijk bij aan de psychologisering van het tafereel. Ze geven er een humaan tintje aan, die het werk bij alle pogingen tot vervlakking een onverwachte diepgang verschaft. Het maakt het werk meer existentieel dan postmodern van karakter.
Blijft de vraag welke uitspraak zijn kunst nu doet. Ik suggereer dat het werk zich van de wereld keert, de intimiteit zoekt, verwijderd van het hedendaagse bestaan. Is die vlucht uit het maatschappelijke debat niet een motief dat je bij veel jonge hedendaagse kunstenaars ziet? Het blijkt niet de manier waarop Hoekstra naar zijn werk kijkt. Eerder, zo laat hij doorschemeren, zit de crux in de worsteling om hedendaags te willen zijn, als noodzaak. Het postmodernisme voorbij, is zijn schilderkunst bereid intiem en eerlijk te zijn, uitdrukking te geven aan essentiële waarden, met respect voor de traditie – zelfs al betekent dit dat de enorme worsteling met het heden zichtbaar is in het schilderij.
Domeniek Ruyters is hoofdredacteur van METROPOLIS M
Domeniek Ruyters
is hoofdredacteur van Metropolis M