Heldhaftige optredens en overlevingsstrategieën – Kunst en cultuur in Hongarije ten tijde van het huidige illiberale regime
De kunstsector in Hongarije heeft het zwaar. Culturele instellingen worden streng gecontroleerd of in extreme mate ondergefinancierd door de nationale overheid. Met name in Boedapest weet de onafhankelijke kritische kunst zich nog te manifesteren op enkele spaarzame platforms, zij het zonder enige vorm van overheidssteun. In dit tweede deel van onze serie over de onder populistische politiek steeds verder beknotte cultuursector in Europa schrijft Gergely Nagy over een land dat bezig is de aansluiting met het buitenland volkomen te verliezen.
Terwijl ik dit artikel schrijf in Boedapest in november 2022, meldt het nieuws dat de kunst- en cultuurinstellingen in veel kleine en grote steden in het hele land voor onbepaalde tijd worden gesloten ‘om technische redenen’. Dat wil zeggen, vanwege de stijgende energieprijzen. Over de reden waarom al onze musea, kunstgaleries, bibliotheken, theaters, culturele centra precies worden gesloten en hoe hier in het algemeen tegen deze publiek ondersteunde culturele instellingen wordt aangekeken, wordt allang geen discussie meer gevoerd. Evenmin als over de vraag waarom we geen nieuws horen over soortgelijke sluitingen in onze buurlanden.
Ondertussen hangt de stad vol met enorme, door de overheid gefinancierde aanplakbiljetten met daarop een neerstortende bom. Het is geen campagne die het ongenoegen uit over de oorlog die woedt bij onze buren, blijkt uit de tekst die erop staat: De sancties uit Brussel maken ons kapot. Nationale consultatie. Om elk misverstand uit te sluiten staat op de afgebeelde bom, overigens van het type dat tijdens de Tweede Wereldoorlog door Amerika werd gebruikt, nogmaals geschreven: sancties. Het nieuwste verhaal dat de regering gefabriceerd heeft is namelijk dat de sancties van de Europese Unie tegen Rusland de veroorzaker zijn van de torenhoge inflatie, van de allerhoogste prijsstijging van levensmiddelen binnen de hele Europese Unie en van de buitensporige energieprijzen. Niet Poetins oorlog tegen Oekraïne en niet het falende Hongaarse economische beleid, maar de EU wordt als schuldige aangewezen.
In dergelijke overheidscampagnes blijft het nooit bij aanplakbiljetten alleen: de Magyar Televízió (Hongaarse Televisie) en het deel van de media dat in handen van de regering is – zo’n zeventig procent van alle Hongaarse communicatiekanalen – tettert onophoudelijk dat Brussel de schuldige is. De regering doet alsof ze aan iedereen vraagt of ze de door de EU aan Rusland opgelegde sancties terecht vinden, terwijl er geen woord wordt gerept over Oekraïne, waar niet te vergeten ook honderdduizend Hongaren wonen, en hun strijd op leven of dood ten overstaan van de Russische legermacht. Over hoe gefabriceerd deze ‘Nationale consultatie’ feitelijk is hoor je niemand. Het doel van de regering is natuurlijk om de verantwoordelijkheid voor de crisis, die ze zelf zou moeten dragen, op iemand anders af te schuiven. De verantwoordelijkheid voor het feit dat in de afgelopen vijf jaar de nationale valuta de helft van haar waarde is verloren. Voor het feit dat driekwart van de Hongaarse bevolking onder de Europese armoedegrens leeft. Of voor het feit dat al wekenlang tienduizenden kinderen de straat opgaan om te demonstreren, omdat het openbaar onderwijs op zijn laatste benen loopt, terwijl de leraren voor vernederend weinig geld proberen te redden wat er te redden valt.
Voor een aanzienlijk deel van de Hongaren is deze stortvloed aan desinformatie en halve waarheden tegenwoordig een dagelijkse realiteit. Ze zijn te moe om voorbij al deze beweringen te kijken. Hongarije is, zoals in september ook door het Europees parlement is vastgesteld, geen volwaardige democratie meer. Een correcte constatering, maar misschien is het te zacht uitgedrukt, aangezien het land al minstens tien jaar lang, al vanaf de in 2011 geïntroduceerde grondwet, niet meer democratisch is. Onder zulke omstandigheden is niets als democratisch te beschouwen, geen enkel aspect van het Hongaarse leven, dus ook de kunst en cultuur niet. De kunstwereld onderkende toentertijd als eerste welke kant het in Hongarije begon op te gaan. Ze organiseerden demonstraties, protesten, boycots. In 2013 bezetten kunstenaars, studenten en activisten voor bijna twee weken het Ludwig Museum na een controversiële kandidatuurstelling voor een nieuwe directeur, en eisten meer transparantie en autonomie van bestuur. Dat waren andere tijden: indertijd bracht de staatstelevisie er nog verslag van uit, tegenwoordig wordt er zelfs geen woord gerept over de demonstraties en protesten tegen het falende onderwijssysteem.
Onze stad, ons theater
Tegen de sluiting van de cultuurinstellingen is niemand meer de straat op gegaan. Alleen een paar journalisten houden het thema op de agenda. De burger heeft niet meer het gevoel dat het lot van het museum, de bibliotheek, het cultureel centrum hem aangaat en identificeert zich eerder met het theater: onze stad, ons theater – die gedachte kent hier een lange traditie. Helaas is het zo dat burgers zich ook langzamerhand steeds minder met hun stad kunnen identificeren. De regering, dat wil zeggen de partij Fidesz en het overheidsapparaat in haar greep, straft de steden waar de oppositie de meerderheid heeft, dus ook Boedapest. Ze sluist er geld en belastinginkomsten weg. Zodoende hebben deze steden langzamerhand zelfs voor hun basisfuncties geen middelen meer.
Aan de ene kant zien we de aanbouw van een nieuw museumkwartier, gepolijste, grote, publieke cultuurinstellingen, dure investeringen waarvan de bouw bijna volledig is vrijgesteld van wettelijke controle. Aan de andere kant is er het einde van de autonomie van de culturele organisaties die er gevestigd worden, opererend onder een strenge financiële en steeds verstikkender ideologische controle. De kwaliteit van de grote, nationale kunst- en cultuurinstellingen is vandaag de dag doorgaans abominabel. Zij zijn hun relevante internationale netwerk grotendeels kwijtgeraakt. Achter gesloten deuren trachten de overgebleven deskundigen werk te verrichten dat nog enigszins aansluit bij wat je van een professionele organisatie verwacht. Maar veel eer valt er niet meer aan te behalen, nu ze geen enkel project kunnen verwezenlijken dat op welke manier dan ook begrepen kan worden als kritisch op het bestaande regime. Omwille van de jonge lezers is het goed om hier eraan te herinneren dat het ook zo was in de jaren tachtig in Hongarije, onder het toenmalige communistische bewind.
Er zijn maar een paar openbare instellingen overgebleven en die worden inmiddels dermate ondergefinancierd om te vermijden dat ze iets groots kunnen uitrichten. Maar er zijn een paar uitzonderingen: de stedelijke, hedendaagse kunstinstellingen van oppositiebolwerken Pécs, Dunaújváros, Szentendre en het juist wel regeringsgezinde Debrecen bieden nog wel interessante en spannende kunstprogramma’s aan. En Boedapest houdt zich staande, maar deze stad was altijd al anders, onder welke omstandigheden dan ook.
Onderzoek van afgelopen oktober wijst uit dat de bevolking van Boedapest overwegend progressief-links is en dat dit in de afgelopen periode alleen maar is toegenomen.1 Tegelijkertijd komt het stadsbestuur toenemend in financiële problemen, dus ook de kunstinstellingen hebben het zwaar. Sommige instellingen houden echter stand, als laatste instituten van Hongarije vertegenwoordigen ze het onafhankelijk kritisch denken. Trafó, een werkplaats voor hedendaagse dans en theater, bijvoorbeeld, en de Budapest Galéria voor hedendaagse kunst die evenals de theaters van de stad nog steeds programma’s van hoge kwaliteit aanbieden. Daarnaast kent de stad een autonome culturele scene op non-profitbasis die wonderbaarlijk genoeg nog steeds de vooruitstrevende culturele identiteit van de stad hooghoudt: theaterbroedplaatsen zoals Átrium en Jurányi, onafhankelijke theatermakers zoals Béla Pintér en Éva Duda, galeries als ISBN en FKSE, door kunstenaars gerunde ruimtes als MŰTŐ en SKURC, kunstenaarscollectieven en workshops zoals de queer performancegroep Hollow en underground muzikanten. Die werken allemaal, soms met behulp van het geld van de deelnemers, met een soort overlevingsmodel waarmee ze financiers en deelnemers aantrekken op basis van identiteit. De vraag is natuurlijk: hoe lang nog?
Censuur
Het Nationaal Cultuurfonds (Nemzeti Kulturális Alap, hierna NKA), dat in 1993 werd opgericht om onafhankelijke culturele projecten te ondersteunen, neemt steeds meer politiek gekleurde beslissingen. Sinds 2006 is het formeel niet meer onafhankelijk te noemen, aangezien de posten sindsdien door de regering werden gevuld. De NKA en haar financieringspraktijken waren ooit uniek in de regio, maar tegenwoordig zien we dat in Slowakije, Roemenië en Tsjechië een veel liberalere praktijk heerst en dat onafhankelijke culturele instellingen meer geld uit meer verschillende bronnen kunnen aanvragen. De financiële middelen die een kunsttijdschrift in Tsjechië bijvoorbeeld tot zijn beschikking heeft, zijn in Hongarije niet meer denkbaar – althans niet voor degenen die er een kritische houding en praktijk op na houden. Ook in bijvoorbeeld Slovenië of Polen, waar eveneens nationalistische regeringen aan de macht waren of zijn, beschikt ook het kritische deel van de cultuursector nog altijd over een sterke infrastructuur en substantiële middelen. Tegenwoordig zijn zelfs de omstandigheden in Roemenië substantieel beter dan in Hongarije.
Als een kunst- of cultuurproject geen financiering noch een faciliterende instelling kan vinden, als er geen plekken zijn om zich te presenteren en er geen media zijn die over hen schrijven, dan komt dat project waarschijnlijk nooit van de grond. Dat is voor de zittende regering het allerbeste scenario. Vandaag de dag is het in Hongarije niet nodig iets te verbieden, want de censuur zit al verborgen in de organisatiestructuur zelf: als de regeringspartij constant de spelregels aanpast, als het speelveld steeds smaller wordt, dan zal uiteindelijk vanzelf een politiek gemotiveerde selectie plaatsvinden. Deze strategie speelt de regering bewust en effectief uit.
Daarnaast is er ook de directe censuur. Bepaalde zaken zijn simpelweg verboden door de regering. De homofobe ‘kinderbeschermingswetten’ die in 2021 zijn aangenomen kunnen ook worden toegepast op LHBTQIA+-kunstenaars en kunstcollectieven. Deze kunnen er op elk moment van worden beschuldigd homoseksualiteit te ‘propaganderen’. Zelfs nu deze wet nog niet officieel is ingevoerd, hangt ze boven ieders hoofd en wordt ze langzaamaan opgenomen in institutionele praktijken, wat leidt tot zelfcensuur.
Bovenop de politieke situatie in Hongarije komt nog de alom aanwezige armoede van de mensen die er wonen, evenals het feit dat hier amper een financieel onafhankelijke, intellectuele en zelfbewuste middenklasse van de grond is gekomen. En ook zij die daar wel toe behoren, zakken steeds verder weg in armoede en hebben daardoor nauwelijks of geen geld om te besteden aan kunst en cultuur. De naar de periferie verbannen arme en gemarginaliseerde minderheden komen niet eens in de buurt van het culturele leven. Het is alsof we weer terug zijn in de Sovjettijd: belezen of erudiet zijn is een daad van verzet geworden. In Hongarije begint er een ernstig gebrek aan algemene ontwikkeling te ontstaan, niet in de laatste plaats door het falen van het openbaar onderwijs, met als gevolg dat je een zeer aanzienlijk deel van de bevolking bijna alles kan laten geloven. Dit is verre van de meerderheid, maar het is genoeg om degenen die nu aan de macht zijn op hun plek te houden. Op dit moment is het helaas niet uitgesloten dat dit deel van de bevolking op een dag ook zal accepteren dat Hongarije de Europese Unie verlaat – wat een van de donkerste momenten in de Hongaarse geschiedenis zou betekenen.
Verzetsacties
Gelukkig zijn er nog lichtpuntjes in deze donkere dagen. Tegenwoordig krijgt alles wat niet officieel is, wat kritisch, marginaal en creatief is, wat zich verzet, wat niet bereid is de spelregels van de regering te aanvaarden, een steeds belangrijkere rol. Sommige sociale groepen, zoals stedelijke, activistische kunstenaars, proberen de sociale kloof te verkleinen door de linkse oppositie buiten het parlement om, via de huisvestings- en burgerrechtenbewegingen, te helpen. Er zijn steeds meer signalen dat de spelers binnen de wereld van de hedendaagse kunst hun protesten niet hebben opgegeven, ze hebben er alleen andere vormen voor gevonden.
De ontluikende nieuwe kunsten en de kunstzinnige activiteiten van jongeren houden zich bijna allemaal met de maatschappelijke context bezig. Hier ontstond ook de grootste, onafhankelijke hedendaagse kunstmanifestatie van de regio, de OFF-Biennale Boedapest, die tot nu toe drie edities heeft gehad en op uitnodiging van ruangrupa deelnam aan documenta fifteen. Dat alles terwijl ze op geen enkele manier verbonden zijn aan de Hongaarse staat, geen aanvragen doen voor overheidssteun en geen gebruik maken van de culturele infrastructuur die door de staat is opgetuigd. Met OFF-partners in Kyiv, Praag, Warschau en Riga hebben ze de East Europe Biennial Alliance (EEBA) opgezet, een translokale, onafhankelijke maatschappelijke kunstenaarsorganisatie. De tot nu toe grootste verzetsactie in het hoger kunstonderwijs ontstond in Boedapest: de studenten en docenten van de Boedapestse Theater- en Filmacademie (Színház- és Filmművészeti Egyetem, hierna SZFE) trokken zich terug uit de officiële structuren nadat de partijstaat de universiteit onder haar gezag had gebracht, en vormden een onafhankelijke, civiele instelling genaamd FreeSZFE. Vijf buitenlandse universiteiten reiken diploma’s uit aan wie hier zijn studie afrondt.
Dit zijn niet alleen maar mooie, heldhaftige optredens. Deze acties leggen de basis voor nieuwe, meta-institutionele netwerken en werkwijzen, en experimenteren met institutionele en organisatorische overlevingsstrategieën. Door zich te organiseren in internationale, interlokale, translokale netwerken, proberen deze organisaties isolatie te bestrijden. In de eerste plaats hebben ze daar aandacht en middelen voor nodig. De Europese Unie vindt dat kwesties van cultuur en onderwijs onder de nationale bevoegdheden vallen, maar sommige staten, waaronder de Hongaarse, maken hier misbruik van. Het zou goed zijn als de EU de progressieve culturele spelers zou herkennen, zou kunnen onderscheiden en vervolgens actief zou kunnen bijdragen aan hun voortbestaan. Anders blijft er over een paar jaar niets anders over dan herinneringen aan de heldhaftige optredens uit het verleden.
Deze tekst is vertaald uit het Hongaars door Marian van der Pluijm
1 Policy Solutions, Hungary’s Political Compass, 2022. Via: www.policysolutions.hu
Gergely Nagy
is redacteur bij A mű, een online tijdschrift voor kunst en cultuur, en oprichter en communicatie-expert van de OFF-Biennale