metropolis m

I Boeken en de productie van autoriteit

Het begon allemaal met Books that made History, een kleine tijdelijke tentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (te zien van 22.6 t/m 4.9.2022). De tentoonstelling toonde een selectie werken van verschillende bekende en gerespecteerde schrijvers en geleerden uit Nederland en daarbuiten, die elk op hun eigen manier verbonden waren met de academische en intellectuele geschiedenis van Leiden. Hun werken waren ofwel in Leiden geschreven en dus verbonden aan de Universiteit Leiden, of uitgegeven door een van de vele verschillende Leidse uitgevers. René Descartes’ Discours De La Méthode (Verhandeling over de methode) werd bijvoorbeeld in 1637 uitgegeven door Johannes Maire. Galileo Galilei’s Discorsi e Dimostrazioni Matematiche, intorno a due nuove scienze (De verhandelingen en wiskundige demonstraties met betrekking tot twee nieuwe wetenschappen) werd gepubliceerd door Abraham & Bonaventura Elzevier in 1638. Met sommige van deze uitgevers was ik al bekend – zoals Brill en Elsevier, die nog altijd actief zijn en academisch werk uitgeven – maar ik maakte in de tentoonstelling ook kennis met enkele voor mij nieuwe uitgevers.

In de tentoonstelling was ook de Grundlage der Allgemeinen Relativitätstheorie (Basis van de algemene relativiteitstheorie, 1916) te zien van Albert Einstein, die destijds speciaal hoogleraar was aan de Universiteit Leiden en wiens aanwezigheid nog altijd zichtbaar is in de stad. Een andere fascinerende toevoeging was Herman Boerhaave’s Institutiones Medicae, dat in 1707 werd uitgegeven door Johannes van der Linden. Boerhaave was, naast botanicus en een belangrijke grondlegger voor de moderne geneeskunde, ook rector magnificus van de Universiteit Leiden. Aan de hand van figuren als deze toonde de tentoonstelling de lange academische geschiedenis van Leiden, gebaseerd op het sterke fundament van de universiteit, intellectuele vooruitstrevendheid en haar uitgebreide netwerk aan uitgevers.

Over het algemeen bood de tentoonstelling inzicht in de institutionalisering van boeken als steunpilaar van het kennissysteem. In deze tijd van alomtegenwoordige en overweldigende digitalisering is het belangrijk om hierbij stil te staan. Maar terwijl ik er rondliep riep de tentoonstelling ook vragen bij me op over de rol van boeken in de productie van autoriteit. De overgrote meerderheid van de boeken in de tentoonstelling zijn geschreven in het Latijn of in verschillende Europese talen zoals Italiaans, Duits of Nederlands. Dit wijst op een algemene erkenning van deze (westerse) talen als taal van de wetenschap en van kennisverspreiding. De tentoonstelling leek het belang van papieren collecties bij het toekennen en erkennen van kennis en autoriteit te benadrukken, maar het deed me afvragen onder welke omstandigheden dit gebeurt.

Tijdens mijn bezoek aan de tentoonstelling kon ik me niet aan de indruk onttrekken dat deze boeken haaks leken te staan op de permanente collecties in het museum. In de collecties van het Rijksmuseum van Oudheden bevinden zich de gebruikelijke klassiekers: diverse voorwerpen en artefacten uit Oude beschavingen zoals Egypte, Nubië, Griekenland, het Romeinse Rijk, vroege beschavingen in het Midden-Oosten en Nederland (van de prehistorie tot de middeleeuwen). Boeken lijken hier de vreemde eend in de bijt, tot je ze interpreteert als artefacten, als one of a kind objecten die een breder verhaal vertellen dan enkel hun inhoud doet vermoeden. De boeken werden inderdaad, als ware het artefacten, gepresenteerd in vitrines, en waren als zodanig niet toegankelijk voor bezoekers.

Door inclusie en uitsluiting kan de collectie van een museum invloed uitoefenen op wat wordt beschouwd als ‘klassiekers’, als kennis en als beschaving. Vormen van kennis die buiten de bekende gebieden en categorieën van de klassieken worden geproduceerd, kunnen aan de hand daarvan worden gecategoriseerd als non-kennis of als ‘een ander soort kennis’. Nadenken over deze categorisering is belangrijk omdat het de eerste stap is richting het erkennen en respecteren van teksten en manuscripten (scheppingsverhalen, literaire werken of wetenschappelijke teksten over geneeskunde, astronomie, plantkunde en zeerecht) geschreven door, bijvoorbeeld, Inheemse gemeenschappen – en om deze teksten op hun eigen voorwaarden te kunnen beschouwen.

In de tentoonstelling trokken verschillende boeken in het bijzonder mijn aandacht: Bilder Aus Mekka van Snouck Hurgronje (Brill, 1889; Hugo Grotius (Hugo de Groot), Mare Liberum (De vrijheid der zeeën) (Elsevier, 1609); Hoesein Djajadiningrat, Critische Beschouwing van de Sadjarah Bantĕn (Joh, 1913); Anton de Kom’s Wij Slaven van Suriname (1934, een gestencilde herdruk verscheen voor het eerst in Leiden in 1963). Elk op hun eigen manier sluiten deze boeken aan bij mijn eerdere vragen over de relaties tussen de definitie van kennis en machtsverhoudingen.

Neem bijvoorbeeld het boek van Hurgronje. Het boek bevat twintig fotografische afdrukken van verschillende momenten tijdens de hadj-pelgrimstocht in Mekka. Hurgronje was een bekende Nederlandse geleerde en hoogleraar Arabisch aan de Universiteit Leiden, en was gespecialiseerd in de islam. Hoewel het bijschrift in de tentoonstelling nauwkeurig uitlegde waar het boek over ging, beschreef het niet de historische implicaties die gepaard gingen met het verzamelen en catalogiseren van de informatie in het boek. Tijdens de Nederlandse kolonisatie diende Hurgronje als adviseur van de regering van Nederlands-Indië, waarbij hij diende als raadgever aan generaal J.B. Van Heutsz. Hurgronje gebruikte zijn kennis over de islam en de culturele tradities van de moslims om de koloniale regering te helpen bij de verovering van de Atjeeërs in de Atjeh-oorlog (1873-1910). Het huis van Hurgronje aan het Rapenburg 61 is geërfd door de Universiteit Leiden en wordt nu gebruikt als kantoor voor het Leids Universiteitsfonds. Ironisch genoeg staat het huis naast het gebouw waarin tegenwoordig het Internationaal Instituut voor Asian Studies is gevestigd.

Een ander voorbeeld is het bijschrift van Mare Liberum van Hugo Grotius, waarin dit boek als volgt wordt beschreven: ‘De jurist Hugo Grotius betoogt dat de zeeën, net als de hemel, niet het eigendom van iemand (of van een natie) kunnen zijn. Het boek werd geschreven in opdracht van de in 1602 opgerichte Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), die dit argument aanvoerde om de door de paus goedgekeurde handelsmonopolies van Spanje en Portugal te omzeilen. De principes zijn nog steeds actueel, zoals blijkt uit hedendaagse debatten over zaken als visrechten en het boren naar olie op zee.’ Hoewel het onderschrift wel duidelijk het verband tussen Grotius en de VOC uitlegt, maakt het niet expliciet hoe zijn rol als intellectueel de weg vrijmaakte voor Nederlandse vrijhandel en kolonialisme. Het lijkt een gemiste kans om deze boeken niet te verbinden met historische én hedendaagse machtsstructuren en dekoloniaal denken – een benadering die rijkdom en overvloed zou problematiseren, en die discussies zou aanwakkeren over restitutie.

II Toegang, overvloed, verspreiding

Zelf heb ik het geluk gehad omringd te zijn door overvloed. Ik heb een deel van mijn opleiding gevolgd aan verschillende onderwijsinstellingen in Nederland en ben hier begonnen met het opbouwen van een carrière. Het lijkt wellicht overdreven om dit te verduidelijken, maar deze positie heeft mijn perspectieven op de politiek van kennis en de toegang ertoe drastisch gevormd. Mijn traject van onderwijs en werk heeft mij toegang verschaft tot universiteitsbibliotheken waar ik talloze tijdschriftartikelen, e-books en gedrukt materiaal kon raadplegen – materiaal waar ik anders geen toegang toe zou hebben gehad.

De functie van bibliotheken en musea als onderwijsinstituut worden mogelijk gemaakt door hun overvloed aan bronnen en middelen. Ze ontwikkelen zich tot machines die kennis autoriseren en die bepaalde zaken categoriseren als kennis, en andere als non-kennis of als ‘andere’ kennis. Het spreekt voor zich dat de boeken die in de tentoonstelling getoond werden allemaal deel uitmaken van de collectie van de bibliotheek van de Universiteit Leiden. Maar deze overvloed is niet vanzelfsprekend. Het vergaren en controleren van deze overvloed is een van de voorwaarden waarmee de institutionele macht over kennis in stand wordt gehouden.

Ik ben geboren en getogen in een context waarin men vaak illegale lectuur moet plunderen en er kopietjes van moet maken om er toegang toe te krijgen. Om eerlijk te zijn was ik gewend geraakt aan deze praktijken en heb ik er een genuanceerde kijk op gekweekt. Ik zou piraterij van geschreven bronnen niet afdoen als een simpele inbreuk op het auteursrecht. Wat moet men anders, als illegaal of gekopieerd materiaal de enige beschikbare opties zijn om kennis te verkrijgen? Het is te gemakkelijk om het illegaal downloaden van een boek dat in de meeste gevallen bedoeld is om te schrijven, te lezen en de verbeeldingen kennis te verruimen, te beschouwen als stelen.

Daarnaast is het belangrijk te beseffen dat (koloniale) musea, het soort musea dat de universiteiten van Europa nog altijd voedt en voorziet van informatie, ingericht zijn rondom koloniale objecten die afkomstig zijn van langdurige en georganiseerde onderdrukking. De intellectuele vindingrijkheid van de universiteit is vaak nauw verwikkeld met deze koloniale geschiedenissen. Een voorbeeld: het Bushuis in Amsterdam, ook wel het Oost-Indisch Huis genoemd, was het hoofdkantoor van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. In dit gebouw bevindt zich nog altijd de VOC-Zaal, de ruimte die gebruikt werd als vergaderplaats van de Heren Zeventien, de bestuursleden van de VOC. Tegenwoordig functioneert het gebouw als een belangrijke locatie van de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Mijn postdoc was aan deze faculteit en ik had er een gedeeld kantoor. Toen ik de master Contemporary Asian Studies volgde aan de UvA, bevonden de bibliotheek en het studiecentrum zich in het Bushuis.

De vraag rijst hoe een dekoloniserend perspectief te hanteren op intellectueel eigendom. Over het algemeen heeft de introductie van het dekoloniale perspectief in musea en hun collecties geleid tot een pleidooi voor restitutie. Veel van deze discussies rond restitutie zijn echter gericht op objecten en artefacten, zelden wordt er ingegaan op boeken en ander drukwerk. Om het gesprek hierover te openen, stel ik voor de boeken die gepresenteerd werden in Books that made History in twee categorieën in te delen: ‘vrienden om mee samen te denken’ en ‘figuren die ter verantwoording geroepen moeten worden’.

Onder de eerste categorie zou bijvoorbeeld Anton de Koms Wij Slaven van Suriname vallen. Dit is het soort boek op het moment van schrijven urgente zaken voor het voetlicht bracht en dat nog altijd onverminderd relevant is gebleken. Het boek van Hurgronje valt onder de tweede categorie. De boeken die onder deze categorie vallen dienen opnieuw gelezen en geïnterpreteerd te worden. Hoewel het evident is dat de intellectuele werken van Hurgronje een plek verdienen in de tentoonstelling, zou het publiek er ook kennis moeten kunnen nemen van de verhalen van Cut Nyak Dhien, Cut Nyak Meutia, Teuku Umar, Panglima Polim en het Atjehse volk zelf, dat onvermoeibaar vocht tot het zich moest overgeven aan de intellectuele list van Hurgronje. Hun onafhankelijke verhalen worden voorafgegaan door het verhaal van Laksamana Malahayati (ook gespeld als Keumalahayati), de admiraal die samen met haar Inong Balee-strijdmacht van weduwen tegen de Nederlanders vocht. In 1859 versloeg en doodde Malahayati de Nederlandse koopvaarder Cornelis de Houtman, die de eerste expeditie naar Nederlands-Indië leidde.

Restitutie is een staatsproject waar een enorme bureaucratie achter schuilgaat. Net als bij elke andere samenwerking tussen staten duurt het altijd lang voordat het tot echte actie komt. In de tussentijd zullen musea en andere kunst- en cultuurinstellingen tentoonstellingen blijven organiseren volgens hun eigen perspectief en denkwijze. Veel Indonesische onderzoekers, schrijvers en denkers dromen van een reis naar Nederland om toegang te krijgen tot allerlei materiaal over Indonesië: artefacten, foto’s, boeken, pamfletten, kaarten en allerlei intellectuele verzamelobjecten. In 2011, toen ik aan mijn promotieonderzoek aan de Universiteit Leiden begon, ontmoette ik een grote groep Indonesiërs (de meesten waren docenten aan verschillende universiteiten) die voor een korte fellowship naar het KITLV en de Universiteit Leiden waren gekomen. Het doel van hun fellowships was om onderzoeksvoorstellen te schrijven op basis van de overvloed van de instellingen. Om uitgebreide Indonesische geschiedenissen te schrijven, moeten Indonesiërs reizigers zijn, maar in deze context zijn wij altijd leners, of in het beste geval visiting fellows.

Het is van cruciaal belang eigendom te kunnen nemen van wat door een ander is toegeëigend. Idealiter zou dit denken leiden tot de ontwikkeling van innovatieve mechanismen om kennisbronnen te ontsluiten en formele en informele instellingen te overbruggen. Het grote publiek, waarvan de Indonesische onderzoekers die ik heb ontmoet slechts een voorbeeld zijn, zouden toegang moeten krijgen tot deze kennisbronnen zonder te hoeven voldoen aan allerlei vereisten die worden gesteld door de instellingen die zichzelf als eigenaar ervan beschouwen. Onderzoekers zouden niet gehinderd moeten worden in hun onderzoek door een gebrek aan middelen om naar Nederland te reizen. Het zou een eerste stap zijn om door te dringen tot de rijkdom van de Nederlandse universiteiten en deze écht toegankelijk te maken.

Deze tekst is uit het Engels vertaald door de redactie

Nuraini Juliastuti

Recente artikelen