metropolis m

De gangbare Oxford woordenboekdefinitie van het woord oeuvre is: ‘de werken van een kunstenaar die beschikbaar zijn gesteld om als een geheel te worden beschouwd.’ Wat dat ‘geheel’ zou kunnen zijn, wanneer en hoe dit ‘beschikbaar wordt gesteld’, door wie, en vooral waarom, zijn essentiële maar complicerende factoren bij elke beschouwing van het oeuvre van een kunstenaar.

Een oeuvre heeft een moment van evaluatie nodig om als een oeuvre te worden beschouwd en niet alleen als ‘werk’ te worden gezien, of ‘eigen werk’. Dit ‘beschikbaar stellen’ gebeurt vanuit een bepaald perspectief op het geheel en veronderstelt de bereidheid om elk verder onderzoek vanuit die positie te vervolgen. Los van de vraag of die aanspraak op het oeuvre nu door de kunstenaar zelf, de criticus, de curator, de marktstructuren of kunstinstellingen is gedaan.

Als we het oeuvre van een kunstenaar beschouwen als een constellatie van fragmenten, experimenten en doorwrochte conceptuele lijnen, dan werpt elk werk, elke uitspraak of actie van de kunstenaar een (mogelijk) nieuw licht op die constellatie. Het kost tijd om te begrijpen hoe die configuratie een bepaalde figuur vormt waarop kan worden vertrouwd om consistent te verschijnen en te worden geïnterpreteerd. Wat precies bepalend is voor het vaststellen van die figuur, is uiteindelijk een collectieve operatie die doorgaans vreselijk rommelig verloopt, maar die ik bij gebrek aan een betere manier om het uit te drukken beschrijf als ‘het constante begin van het oeuvre’.

Ter voorbereiding op deze tekst sprak ik met twee curatoren en twee kunstenaars over het vaststellen van het oeuvre, de criteria waaraan een oeuvre moet voldoen en personen die daarin een stem hebben: Christine Li, Fadwa Naamna, Mickey Yang en Joke Robaard. Ieder van hen heeft een eigen positie en perspectief, of het nou gaat over het maken van een stevig begin van een praktijk (Mickey Yang), bewezen ervaring opdoen als kunstenaar/docent (Joke Robaard), curatorische ervaring opgedaan bij grote projecten zoals biënnales (Christine Li) of juist bij kleinere uiteenlopende projecten zoals graduate shows (Fadwa Naamna).

Het begin

Laten we beginnen bij het begin, de realisatie van een werk, die doorgaans resulteert uit een probleemstelling van welke aard dan ook. Het individuele werk is in die zin niet het gevolg van een zoektocht naar eenheid of naar een geheel, maar eerder van de volhardende poging om dat wat eraan voorafging te compliceren en te vernieuwen om het een nieuwe vorm, betekenis en urgentie te geven. De artistieke praktijk voltrekt zich stapsgewijs, waarbij het oeuvre voortdurend opnieuw wordt gedefinieerd en uit elkaar wordt gerukt als er weer nieuw werk aan wordt toegevoegd.

Voor curator Christine Li begint het oeuvre zodra zich binnen de eigen praktijk een bepaalde consistentie aftekent, die steeds weer kritisch ondervraagd wordt. Dat kan op gebeuren basis van het materiaal, het onderwerp of concept. Ze benadrukt dat dit geen eenvoudige opgave is voor een kunstenaar aan het werk in de studio. ‘Het is heel moeilijk om in je eentje te begrijpen wat de effecten van het werk zijn, en het moment te bepalen om met de praktijk naar buiten te treden, al dan niet op eigen initiatief, dan wel gevraagd in het kader van een tentoonstelling.’

Curator Fadwa Naamna noemt het moment dat een werk van een kunstenaar wordt geïnterpreteerd ‘een markant moment aan het begin van een oeuvre’. Ze licht toe: ‘Het in taal beschrijven of interpreteren van de intenties van het werk van een kunstenaar betekent dat ze in kaart zijn gebracht als onderdeel van de cartografie van de kunst, of dat nu in het kader van een MA expositie is of een solotentoonstelling in een museum. Beschikbaar zijn betekent hier niet in de eerste plaats dat een werk door een kunstenaar is gerealiseerd, maar dat het is gezien als onderdeel van diens praktijk, dat erover is nagedacht en dat het is vertaald in geschreven betekenis. De intenties van de kunstenaar zijn woorden geworden om relevantie te vestigen door interpretatie.’

De veronachtzaming van een kunstenaar voor een bepaalde richting in zijn praktijk kan ertoe leiden dat een werk ー of een serie werken ー lange tijd niet ter beschikking wordt gesteld, zelfs geheel uit het zicht verdwijnt of van de hand wordt gedaan. Het oeuvre is er om de praktijk van de kunstenaar te bevragen en draagt dus bij aan de evolutie van die praktijk. Alles wat zich aandient (schets of afgerond werk, notitie of uitgewerkt concept) is een vorm van kritische ontleding van het werk, nog voordat het oeuvre definitief bezegeld wordt. En zelfs dan blijft het oeuvre punt van discussie, want dat wat een kunstenaar graag buiten het oeuvre houdt, kan als het alsnog openbaar gemaakt wordt niet zomaar aan het geheel worden onttrokken.

Kunstenaar Mickey Yang beschrijft in een ander voorbeeld de situatie van het werk Upaya (2020) dat ze maakte voor haar tentoonstelling in de Kunsthalle Osnabrück. Het werk werd in haar atelier en in werkplaatsen gerealiseerd en vervolgens geïnstalleerd in de instelling. Vanwege Covid bleef de ruimte echter gesloten voor de gehele duur van de tentoonstelling, waardoor het werk alleen ‘beschikbaar werd gesteld’ via online video-documentatie. ‘Deze hele installatie is in KM21 opgesteld, maar wat zal er overblijven van dat oorspronkelijke werk?’, vraagt Yang zich af. ‘Ik bedoel, het bestaat nu voor 95% in opslag, maar gisteren heb ik ook veel oud werk bij het grofvuil gezet om plaats te maken in mijn atelier voor nieuw werk. Hoewel het afronden van mijn periode op de Jan van Eyck Academie hier de wat ongebruikelijke oorzaak van is, laat het zien dat de beschikbaarheid van het oeuvre van een kunstenaar niet gebonden hoeft te zijn aan de feitelijke fysieke beschikbaarheid van een bepaald werk.’

Wat hier het belangrijkst is, is dat de intenties die een kunstenaar met het werk heeft, niet altijd worden opgevolgd. Ook de wens dat een werk beschikbaar blijft om te reizen, is niet altijd te realiseren. Het werk wordt na de tentoonstelling vaak teruggegeven aan de kunstenaar, waarna het hele proces weer opnieuw kan beginnen als er een nieuw verzoek tot beschikbaarstelling komt.

Het hedendaagse landschap van de kunst gaat niet altijd even goed om met de wankele relatie tussen een artistieke praktijk, de beschikbaarheid ervan en het daadwerkelijk zichtbaar worden (of blijven) van het oeuvre van een kunstenaar. Ook interdisciplinariteit kan een hobbel vormen bij de erkenning van een oeuvre, omdat een artistiek oeuvre dat allerlei disciplines, vocabulaires, strategieën en technieken omvat lastiger te vangen is in een consistent verhaal. Kunstenaar Joke Robaard, wier praktijk als transdisciplinair kan worden beschouwd, merkt op dat het element van diversiteit binnen een artistieke praktijk een vertragend mechanisme kan zijn. Ze beschrijft hoe inconsistentie niet altijd wordt begrepen, terwijl ze bepalend kan zijn binnen de praktijk van een oeuvre. Mijn werk lijkt inconsistent, maar is misschien consistent in een schijnbare inconsistentie’, verklaart zij. Het heeft als gevolg dat werk en het tonen ervan zich op een complexe manier tot elkaar verhouden, zo niet in hun zichtbaarheid ー verschijnend en verdwijnend volgens de trends en voortdurende ontwikkelingen in de kunst en haar discoursen ー dan toch op het niveau van het begrip van de praktijk van een kunstenaar als zijnde een enkelvoudig oeuvre.

Bij Robaard is dit wellicht de reden waarom ze haar praktijk in grote mate organiseert als een archief van haar eigen werk, niet met een lineaire oriëntatie, maar cyclisch. ‘Zoals in het werken met een archief, zo ook gaat het met de rest van het werk. Het rouleert in een carrousel, een eeuwige herhaling’, vertelt ze. Het staat toe dat de werken omringd blijven door hun bronnen en inspirerende beginpunt, of daar voortdurend toe terug te voeren zijn, zo gewenst. Uiteindelijk, zegt ze, is het belangrijkste hoe je relatie tot je werk is, deze draagt en je eigen problematiek als repertoire kent, je ertoe blijft bekeren, en dat anderen dat herkennen. Maar, wellicht bepaalt de wereld wie je bent, en hoe je werk in elkaar steekt. Dan gaat ’t erom of je je erdoor laat kiezen.

Retrospectief

Musea hebben misschien meer dan welke andere instelling in de kunstwereld een sterke belangstelling voor het oeuvre van kunstenaars, dan wel het schetsen van tijd en ontwikkeling, het begin en zo mogelijk een einde, mogelijk door het overlijden van de kunstenaar. In de afgelopen drie jaar heeft het Stedelijk Museum Amsterdam vijf tentoonstellingen georganiseerd die de woorden oeuvre, retrospectief en/of overzicht gebruiken bij het contextualiseren en communiceren van de opgenomen werken naar het publiek. Twee daarvan zijn postuum: Nam June Paik (Nam June Paik: The Future is Now, 2020) en Ulay (Ulay was Here, 2020). Meest recentelijk was er de grote tentoonstelling van Bruce Nauman.

Opvallend bij elke tentoonstelling is de manier waarop exorbitante termen als ‘grootste’ en ‘eerste’ zo expliciet worden gebruikt om de tentoonstellingen te beschrijven. Deze tentoonstellingen hebben hun eigen symbolische geboorte nodig om een gevoel van urgentie te krijgen en natuurlijk publieke belangstelling, door bezoekers die graag de ervaring van dit nieuwe moment van ontstaan willen delen: ‘Bruce Nauman zoals je zijn werk nog nooit gezien hebt!’ Als een museum deze wedergeboortes te simpel benadert zal het in de media afgestraft worden. Alleen als er een voldoende nieuw en origineel beeld van het geheel wordt aangeboden en het oeuvre wordt geherdefinieerd, krijgt het de kritische aandacht waar het naar snakte. Dit werkt omgekeerd ook door op het werk zelf, waar onbekende werken worden opgetild in het toegenomen belang van het geheel.

We zien hier hoe het bouwen aan het oeuvre, zoals door de kunstenaar in gang gezet, wordt overgenomen door andere instanties na zijn dood: het museum, de galerie, of andere rechthebbenden (de estate). In het geval van de retrospectieve tentoonstelling is de combinatie met ander werk uit de collectie zeer effectief gebleken in de poging het oeuvre een nieuwe toekomst te bieden. Met de ontdekking van nieuw of onbekend vroeg werk of het opnemen van werk van andere kunstenaars, onthult het een beschermende ‘oeuvre-mantel’ die, wanneer deze over het oeuvre van een kunstenaar wordt gedrapeerd, een breedte aan (mis)begrip met zich meebrengt en ruimte biedt voor fragmentatie, toevoeging en interpretatie.

Curatorisch gezien is het werken met onrust biedende tactieken en constellatieve interpretaties welkom om een dynamischer perspectief te werpen op het oeuvre van een kunstenaar. Historisch gezien is elke uniek bedachte weergave van het oeuvre van een kunstenaar een welkome bijdrage aan de immer expansieve kaart en het discours van de kunst. En commercieel gezien maakt het oeuvre de productie en verpakking van dit alles mogelijk – en gemakkelijker.

Huib Haye van der Werf

Recente artikelen