Het kan ook misgaan
Het kan ook misgaan
Daniel Birnbaum over Making Worlds
Daniel Birnbaum, rector van de Städelschule in Frankfurt, curator van Portikus en veelgevraagd samensteller van biënnales over de hele wereld, is artistiek leider van de centrale presentatie van de 53e Biënnale van Venetië, getiteld Making Worlds. Henk Slager reisde naar Frankfurt om met Birnbaum te spreken over de achtergronden van de belangrijkste tentoonstelling van deze zomer.
De titel van deze Biënnale van Venetië, Making Worlds, deed me onmiddellijk denken aan de conferentie Thinking Worlds die je drie jaar geleden, samen met Sven-Olov Wallenstein, organiseerde voor de tweede Moskou Biënnale. In hoeverre heeft deze conferentie je ideeën voor de huidige biënnale gestalte gegeven?
‘Gedurende die conferentie richtten we ons vooral op de wijze waarop het fenomeen biënnale zich op verschillende plaatsen in de wereld als spektakel manifesteert, en hoe een biënnale klaarblijkelijk behoorlijk uiteenlopende doelstellingen kan dienen. Het is echter niet zo dat de uitkomsten van deze conferentie zich direct lieten vertalen in het concept voor de Biënnale van Venetië. Wel heeft het idee van Thinking Worlds ongetwijfeld op de achtergrond een rol een gespeeld toen we nadachten over een genereuze titel, die min of meer als een intuïtieve accolade al onze ideeën kon omvatten. Er is dus wel een indirecte verband, dat ook in de publicatie naar voren zal komen. Hierin zullen de concrete, beschrijvende catalogusonderdelen namelijk worden omgeven worden door associatief materiaal, dat deze biënnale op een meer atmosferische en intellectuele manier situeert. Een van die bijdragen is van Sven-Olov Wallenstein, die een verbinding maakt tussen Thinking Worlds en Making Worlds.’
Een andere referentie lijkt de inmiddels klassieke verhandeling Ways of Worldmaking van de filosoof Nelson Goodman. Hierin beschrijft Goodman de kunst als een bijzondere manier om wereldbeschouwingen te presenteren. Hoe zie jij, in het verlengde van Goodman, het specifieke karakter van kunst in vergelijking met andere vormen van kennisproductie?
‘Het maken van een tentoonstelling is een heterogene, eclectische aangelegenheid waarbij diverse bronnen ingezet kunnen worden. Ook mijn tegendraads lezen van het boek van Nelson Goodman laat zich in dit licht bezien. In het begin hebben we zelfs overwogen om Ways of Worldmaking als werktitel te gebruiken. We zochten naar vertalingen van het boek en toen kwam naar voren dat de titel van het boek volstrekt anders klinkt in het Duits, Spaans, Frans en Italiaans. Elke vertaling bleek een bepaald aspect van het maakproces te benadrukken: het construerende, het technologische, het architecturale, het intellectuele.
Het is naar mijn idee precies in deze ambigue kloof tussen de verschillende talen waar de praktijk van het artistieke maakproces zich ophoudt. Je zou daarom met Thierry de Duve kunnen stellen dat de kunst zich bezighoudt met een “nominalistische” vorm van kennisproductie. En met die constatering teken ik dan ook bezwaar aan tegen mensen die simpelweg beweren dat kunst enkel en alleen emotie of zuivere zichtbaarheid is. Kunst is naar mijn idee wel degelijk een onderzoekende activiteit, die ons verschillende zienswijzen kan aanreiken. Vergeleken met de wetenschap biedt ze een andersoortige vorm van onderzoek. In dat perspectief hecht ik dan ook veel waarde aan de wisselwerking tussen zoiets als toegepaste theorie, toegepaste wetenschap en toegepaste kunst. Dat lijkt de plaats te zijn waar toekomstige ontwikkelingen zich zullen gaan aftekenen.’
Het is naar mijn idee precies in deze ambigue kloof tussen de verschillende talen waar de praktijk van het artistieke maakproces zich ophoudt. Je zou daarom met Thierry de Duve kunnen stellen dat de kunst zich bezighoudt met een “nominalistische” vorm van kennisproductie. En met die constatering teken ik dan ook bezwaar aan tegen mensen die simpelweg beweren dat kunst enkel en alleen emotie of zuivere zichtbaarheid is. Kunst is naar mijn idee wel degelijk een onderzoekende activiteit, die ons verschillende zienswijzen kan aanreiken. Vergeleken met de wetenschap biedt ze een andersoortige vorm van onderzoek. In dat perspectief hecht ik dan ook veel waarde aan de wisselwerking tussen zoiets als toegepaste theorie, toegepaste wetenschap en toegepaste kunst. Dat lijkt de plaats te zijn waar toekomstige ontwikkelingen zich zullen gaan aftekenen.’
In het mogelijk maken van dergelijke ontwikkelingen lijkt vandaag de dag een steeds duidelijkere plaats weggelegd te zijn voor de academie. Hoe evalueer jij – met name ook als rector van de Städelschule in Frankfurt – deze ontwikkeling van de kunstacademie als onderzoeksomgeving?
‘Als we om ons heen kijken, en zeker in een stad als Frankfurt, die het hart van de Europese economie vormt, dan lijkt het wel alsof de cultuur grotendeels geïnstrumentaliseerd is. Natuurlijk zijn er wel musea, maar als er niet zoiets als een academie zou zijn, dan zou het gehele culturele veld waarschijnlijk bepaald worden door de logica van de public relations en zou er geen aanwijsbare plaats meer zijn voor zoiets als vrije creativiteit. Experimenteren klinkt wellicht als een nogal vage, betekenisloze term, maar toch is de academie een unieke locatie, waar experimenteel onderzoek plaatsvindt naar visuele mogelijkheden, waar studenten onderzoeken wat het is om kunstenaar te zijn, en waar zij nadenken over de situatie van het actuele kunstobject. Kortom, de academie is een locatie waar vanuit de kunst nagedacht wordt over de kunst. En in die zin leidt de academie niet rechtstreeks op voor de kunstmarkt, maar worden de studenten voorbereid om een artistieke houding te ontwikkelen, alsook een eigen benadering ten opzichte van de kunst en de wereld.’
Over Making Worlds schrijf je dat de nadruk zal komen te liggen op het artistieke productieproces. Hoe verhoudt dit perspectief zich tot het huidige kunstacademiedebat waarin de aandacht vooral uitgaat naar het contextualiseren van artistieke maakprocessen? En bovendien, hoe wil je deze processen in een biënnalecontext op een dynamische en overtuigende wijze presenteren?
‘Wat we in de Städelschule doen, is een tamelijk radicaal voorbeeld van een artistieke productie die plaatsvindt in een educatieve omgeving. Dit dialogische principe laat zich natuurlijk moeilijk rechtstreeks vertalen naar de omvangrijke arena van de Biënnale van Venetië.
Toch streef ik ernaar om iets van die geest of smaak over te brengen. Het is uiteraard volstrekt onmogelijk om een gehele biënnale in workshops, eendaagse tentoonstellingen, relationele esthetica-activiteiten en utopia stations om te zetten. Het is immers vooral een tentoonstelling die gedurende een half jaar door een groot publiek bezocht moet kunnen worden. Dat neemt niet weg dat hier niet volledig aan toegegeven hoeft te worden. We gaan dan ook, in tegenstelling tot de meer museale benadering van Robert Storr in 2007, geen homogeniserende, universaliserende tentoonstellingsarchitectuur ontwikkelen. De kunstenaars dienen voorstellen te ontwikkelen die inspelen op de complexiteit van de bestaande situatie. En dat betreft niet alleen de ruimten in de Arsenalegebouwen, maar ook het onontgonnen junglelandschap dat de Arsenalegebouwen omgeeft – met voorstellen van onder andere Anju Dodiya, William Forsythe, Nikhil Chopra en Lara Favaretto. En dit is experimenteel, in de wetenschapfilosofische betekenis van het woord, in de zin dat het – noem het een productive failure – ook mis kan gaan.’
Toch streef ik ernaar om iets van die geest of smaak over te brengen. Het is uiteraard volstrekt onmogelijk om een gehele biënnale in workshops, eendaagse tentoonstellingen, relationele esthetica-activiteiten en utopia stations om te zetten. Het is immers vooral een tentoonstelling die gedurende een half jaar door een groot publiek bezocht moet kunnen worden. Dat neemt niet weg dat hier niet volledig aan toegegeven hoeft te worden. We gaan dan ook, in tegenstelling tot de meer museale benadering van Robert Storr in 2007, geen homogeniserende, universaliserende tentoonstellingsarchitectuur ontwikkelen. De kunstenaars dienen voorstellen te ontwikkelen die inspelen op de complexiteit van de bestaande situatie. En dat betreft niet alleen de ruimten in de Arsenalegebouwen, maar ook het onontgonnen junglelandschap dat de Arsenalegebouwen omgeeft – met voorstellen van onder andere Anju Dodiya, William Forsythe, Nikhil Chopra en Lara Favaretto. En dit is experimenteel, in de wetenschapfilosofische betekenis van het woord, in de zin dat het – noem het een productive failure – ook mis kan gaan.’
Making Worlds wil met name aandacht vragen voor de huidige situatie van de schilderkunst en het tekenen. Vanwaar die noodzaak? En zie je anno nu een speciale, mediumspecifieke of cultuurkritische taak voor de schilderkunst weggelegd?
‘Juist omdat we ons ervan bewust zijn dat het eindresultaat van onze onderneming een tentoonstelling is, willen we benadrukken dat visuele rijkdom niet uitgesloten hoeft te worden. Een goed voorbeeld hiervan biedt het recente werk van Wolfgang Tillmans, een geëngageerde kunstenaar die geïnteresseerd is in niet-gestandaardiseerde samenlevingsvormen, maar ook een kunstenaar die waarde hecht aan de artistieke beeldproductie als zodanig. Tillmans zoekt bewust naar het meest adequate visuele medium om een bepaald gezichtspunt te communiceren. Zijn gebruik van (abstracte) schilderkunstige strategieën komt daaruit voort. En hier lijkt het discours van de actuele schilderkunst overeenkomsten te vertonen met dat van de Russische avant-garde: een duidelijke focus op utopische wereldbeelden, maar ook een intellectuele aandacht voor zuivere zichtbaarheid en abstractie. Een soortgelijk schilderkunstig debat manifesteert zich vandaag ook in andere media. Kijk bijvoorbeeld eens naar het werk van Falke Pisano. Haar werk kun je zien als schilderkunst voorbij de schilderkunst. Zij voert, zowel in haar werk als in haar teksten, een voortdurende dialoog met het concretisme en de abstractie.’
Net als in je recente Turijn Biënnale (50 Moons of Saturn, 2008) wordt er ook nu weer gewerkt met een aantal sleutelfiguren. Welke rol spelen de sleutelfiguren in deze biënnale? En veroorzaken zij niet onvermijdelijk een zekere hiërarchie?
‘Er is thans een duidelijk verschil. De twee sleutelfiguren in Turijn, Paul Chan en Olafur Eliasson, zijn nog vrij jong. Het was mij toen vooral te doen om het geven van meer ruimte voor nieuw werk. In Venetië gaat het vooral om een kunsthistorisch argument: de stelling dat kunst niet een statisch, voor eens en voor altijd gegeven verschijnsel is, maar dat ze voortdurend herlezen, geactiveerd, en retroactief geherinterpreteerd kan en dient te worden. Neem het werk van Gordon Matta-Clark, maar ook dat van Öyvind Fahlström of Blinky Palermo. Dit werk is springlevend omdat het voortdurend door een jongere generatie kunstenaars wordt herlezen en geherinterpreteerd. De verhoudingen zijn tegenwoordig echter omgekeerd. Het gaat niet langer om een generatie oude kunstenaars die een jonge generatie inspireert, maar om jonge kunstenaars die ons een nieuw perspectief bieden op een oudere generatie. Zoals bijvoorbeeld het werk van Rirkrit Tiravanija van groot belang is om het werk van Gordon Matta-Clark vandaag de dag beter te begrijpen.’
Je beschrijft het tentoonstellingsconcept als een niet-gesegmenteerd geheel. Hoe verhoudt zich dat tot de sleutelfiguren?
‘Ofschoon Making Worlds één tentoonstelling is, is er wel degelijk sprake van verschillende zones en articulaties. Daarbij zullen de sleutelfiguren een belangrijke rol spelen. Zij worden niet in een afzonderlijke ruimte geplaatst, maar op verschillende locaties en leveren, als een soort batterijen, een duidelijke bijdrage aan de energie die de verbindingen en de interacties tussen de verschillende werken zullen gaan typeren. In het weefsel van de tentoonstelling laten zich bovendien verschillende lijnen ontwaren. Zoals de eerder genoemde aandacht voor schilderkunstige articulaties. Of de aandacht voor kunstenaars die zich bezighouden met architecturale, utopische wereldvisies, zoals Yona Friedman, Madelon Vriesendorp, Archigram, Tomas Saraceno. Maar uiteindelijk zullen er ook altijd weer “vluchtlijnen” zijn, zoals de parade van Arto Lindsay die zich, naar het zich laat aanzien, geheel en al aan de institutionele logica van deze biënnale zal weten te onttrekken.’
Henk Slager is decaan Artistic Research aan de MaHKU, Utrecht Graduate School of Visual Art and Design, Utrecht
Henk Slager is decaan Artistic Research aan de MaHKU, Utrecht Graduate School of Visual Art and Design, Utrecht
Making Worlds, Biënnale van Venetië, Arsenale
Making Worlds, Biënnale van Venetië, Arsenale
7 juni t/m 22 november 2009
7 juni t/m 22 november 2009
Henk Slager