Het retrospectief heruitgevonden
Het retrospectief heruitgevonden
Het klassieke retrospectief, waarin het oeuvre van een kunstenaar in overzicht bijeen wordt gebracht, wordt op initiatief van een nieuwe generatie kunstenaars ingrijpend vernieuwd. Recente voorbeelden zijn de tentoonstellingen van Liam Gillick in Witte de With en Marc Camille Chaimowicz in de Appel. Alexis Vaillant, die als curator verantwoordelijk was voor de laatste tentoonstelling, plaatst de ontwikkeling in perspectief.
Januari 1997. Martin Kippenberger opent zijn Respektive 1997–1976 in Mamco Genève. De tentoonstelling was het laatste deel van een drieluik, dat in 1993 in het Centre Pompidou begon met de tentoonstelling Candidature à une retrospective, en in 1995 gevolgd werd door The Happy End of Franz Kafka’s America in Museum Boijmans Van Beuningen. Deze drie tentoonstellingen vormden drie afzonderlijke delen van een niet als zodanig aangekondigd retrospectief, dat was gespreid in tijd (vier jaar) en ruimte (drie instituten in drie verschillende landen).
Zo’n project, zeker als het van de hand van Kippenberger is, kan niet als vrijblijvend beschouwd worden. Toen hij in 1993 met het project begon, richtte hij in Syros op de Cycladen een museum op, dat ironisch MOMA’s Projekt werd genoemd. Hij eigende zich een half afgemaakt industrieel gebouw toe dat nooit verder gekomen was dan de basisconstructie. Deze constructie in gepantserd beton riep het beeld op van een pakhuis in aanbouw, een slachthuis in de openlucht of een laat twintigste-eeuwse, heidense tempel. Elke zomer nodigde Kippenberger er kunstenaars en ingewijden uit om er ‘dingen’ te produceren. Deze lege en feestelijke plek is bij uitstek een kunstenaarsmuseum dat functioneert als tegenhanger van de ‘retrospectieve’ context waar Kippenberger in die jaren in terecht kwam. Voor de leden van Büro Kippenberger was het een vrijruimte van humor en experiment.
Hoewel zijn museumproject en de serie retrospectieve tentoonstellingen tegelijkertijd plaatsvonden, zijn ze nooit in samenhang tot elkaar beschouwd. Toch heeft de duidelijke inhoudelijke relatie die er bestond tussen de deconstructie van het concept van een retrospectief en de oprichting van een museum, voortbestaan tot de dood van de kunstenaar in maart 1997. Kippenberger liet hiermee zien dat het retrospectief een ‘momentum’ zou moeten creëren om zijn werk vanuit een actueel gezichtspunt te beschouwen. Het feit dat Tate Modern deze ‘samenloop van omstandigheden’ niet opnam in hun Kippenbergertentoonstelling in 2006, geeft aan dat de eerste echte post mortem tentoonstelling van Kippenberger nog steeds moet plaatsvinden.
In 1998–1999 maakten Dominique Gonzalez-Foerster, Pierre Huyghe en Philippe Parreno samen een tentoonstelling bij ARC/Musée d’Art Moderne de la Ville de Paris. Het was een samenwerkingsproject geboren uit een gemeenschappelijke interesse voor thema’s als tentoonstellingspresentatie, film, tijd, et cetera. Er werden uiteindelijk drie solotentoonstellingen gemaakt die soepel in elkaar overliepen. De tentoongestelde werken vertoonden duidelijk overeenkomsten in inhoud, esthetiek en sensibiliteit. Deze samenhang werd benadrukt door video’s waarin een anonieme verteller (een referentie naar Walter Benjamin) filosofeert over de werken. Deze vertellende stem legde geen nadruk op het auteurschap (wie maakte wat) op het onderscheid van de verschillende tentoonstellingen (wiens werk is waar), maar op wat de aanleiding vormde voor het project: een gevoel van verwantschap, verhalen die bij elkaar komen; een gezamenlijke vertelling.
Een aantal jaren later werd iedere kunstenaar uitgenodigd om in ARC/Musée d’Art Moderne de la Ville de Paris los van elkaar een tien jaar na dato-retrospectief in te richten (eerst Philippe Parreno, vervolgens Pierre Huyghe en tenslotte Dominique Gonzalez-Foerster). Iedere kunstenaar zou ouder werk incorporeren in een speciaal door hem uitgewerkt tentoonstellingsproject. Huyghe, Parreno en Gonzalez-Foerster bleven ieder ver uit de buurt van de traditionele retrospectieve tentoonstelling, omdat zij vonden dat iedere tentoonstelling iets nieuws diende te omvatten, ook een retrospectief. Dit riep de vraag op: is het eigenlijk nog wel op te vatten als een retrospectief of een tentoonstelling over tentoonstellingen? Dit laatste zou impliceren dat elke retrospectief zijn eigen vorm moet definiëren, omdat het altijd om een actuele beschouwing van het werk van een kunstenaar gaat die verder reikt dan een regulier chronologisch overzicht. De retrospectief is in deze opvatting is een veel hechter en vitaler weefwerk dan dat.
Met Une Rétrospectieve (Tomorrow is Another Fine Day) in 2004–2005 radicaliseerde Rirkit Tiravanija het principe van het retrospectief (Museum Boijmans Van Beuningen, ARC Parijs, Serpentine Londen). Hij weigerde om zijn installaties van 1992 tot heden daadwerkelijk te tonen. Daarvoor in de plaats koos Tiravanija er onder andere voor de kunstwerken te evoceren door ze te laten beschrijven door acteurs. Zo probeerde hij een antwoord te geven op de volgende vragen: hoe reconstrueer je werken die tijdgebonden zijn? Hoe voer je performatieve evenementen opnieuw op? Hoe kun je in een tentoonstelling laten zien dat een samenwerking met het publiek van wezenlijk belang is?
In de tentoonstelling werden de werken zelf gerepresenteerd via verhalen over de werken geschreven door de Amerikaanse sciencefiction auteur Bruce Sterling, Philippe Parreno en de kunstenaar zelf. Deze verhalen waren doorlopend in de tentoonstellingsruimte te beluisteren, aangevuld met rondleidingen, audio guides en performances van acteurs gaf het het publiek een inkijkje in het werk dat ze mogelijk nooit eerder hadden kunnen ervaren. In stille verwondering bewoog het publiek van de ene lege ruimte naar de andere. Met de titel van de tentoonstelling A Retrospective suggereerde Tiravanija dat het welslagen van een retrospectief bepaald wordt door de context waarin het wordt gepresenteerd.
In 2003 maakte de kunstenaar Marc Camille Chaimowicz in Norwich een soort imaginair appartement voor de dichter, filmmaker en kunstenaar Jean Cocteau. Hij herhaalde dit in Nottingham in 2004 en vervolgens in het Migros Museum in Zürich in 2005, waar Jean Cocteau geplaatst was in een nachtclub (enigszins als Claes Oldenburgs Bedroom Ensemble, dat eerst bij Sidney Janis plaatsvond en vervolgens een soort zwevende ruimte werd). Jean Cocteau is een autonoom werk dat is gebaseerd op het idee dat kamers autobiografieën zijn die geschreven worden door hun bewoners. De installatie, een ruimte-in-een-ruimte, verbeeldt een tegelijkertijd fictief en werkelijk interieur, als was het een portret van Jean Cocteau.
Als kind van La Belle Époque, bewoog de dichter, schrijver en filmmaker Cocteau zich met gemak tussen diverse media. Zijn holistische carrière oefende op Chaimowicz een zekere aantrekkingskracht uit. Naast de door hem zelf gecreëerde meubels, keramiek en gevonden objecten, betrekt Chaimowicz net als Cocteau vaak werk van anderen in zijn werk. In Zürich werden bijvoorbeeld een bed en een Marcel Breuer-stoel (die vermoedelijk toebehoorde aan Cocteau) vergezeld door een bijzonder portret van Warhol, bronzen lampenstandaards van de Giacometti-broers en werk van Tom of Finland, Paulina Olowska, Francis Picabia, Nadia Wallis en Enrico David (de lijst van gastkunstenaars verschilt van plek tot plek).
Deze strategie komt overeen met de praktijk van Cocteau, die vaak een genereuze uitwisseling van werken en collectieve projecten omvatte. In Chaimowicz’ speculatieve oefening wordt Cocteau als inspiratiebron slechts geïmpliceerd, is hij aanwezig door zijn afwezigheid. De esthetische eenheid en voorzichtige compositie van de installatie geven het conflict van de dichter met de schilderkunst nauwgezet weer. De ruimte zelf wordt tegelijkertijd een levend schilderij, een uit de kluiten gewassen stilleven, dat tussen feit en fictie beweegt. Zoals Roger Cook schreef in ‘A Sense of Tact Zürich, Berlijn & Londen’, (Miser Now, No 8 2006): ‘Tijd om naar de slaapkamer te gaan, geen ordinaire slaapkamer, maar een opnieuw bedacht boudoir van een perverse dichter: The Cocteau Room. Een poster voor zijn film Le Sang d’un Poète (1930) roept verwachtingen op. En we worden niet teleurgesteld over de derde reconstructie, die beheerd wordt door Warhols met diamantpoeder bestrooide portret van Joseph Beuys, een schitterende toevoeging aan de herinnering aan beiden. Andere verrassingen volgen. Dit is een ruimte om ontdekkingen te doen, een ruimte vol ambivalente objecten die ertoe aanzet de verbeelding de vrije loop te laten.’
Jean Cocteau is een door een groep samengestelde tentoonstelling en een werkstuk, een omgeving en een installatie, waarvan het samenspel zich ontvouwt in de ruimte. Het project herhaalt zich nooit: elke volgende uitvoering is weer niet iets anders dan de vorige. Daarmee blijft het een werk dat meerdere versies kent, een lichaam van verbanden en complexe liaisons, die zich richten op de ambigue en fascinerende persoonlijkheid van Cocteau. Chaimovicz’ scherpzinnigheid in de compositie van een omgeving heeft mij geïnspireerd hem uit te nodigen om volgens hetzelfde concept een retrospectief van zijn eigen werk samen te stellen.
Dit concept heft de tegenstelling op tussen kunstenaar en curator, met als gevolg dat men niet langer geplaagd wordt door de verantwoordelijkheid van zijn/haar eigen ego. Beginnend met Jean Cocteau is Chaimowicz’ retrospectief een collectief project geworden:…In the Cherished Company of Others… Het is interessant om te zien hoe dit voor Chaimowicz de gewoonste zaak van de wereld is. In zijn werk, dat het midden houdt tussen toegepaste en vrije kunst en waarin hij zijn eigen werk liet samengaan met dat van anderen, werkte hij altijd al samen met tapijtwevers, meubel- en stoffenontwerpers. Zijn werk is van nature altijd tegelijkertijd een portret als een antiportret.
Deze manier van werken gaf de tentoonstelling letterlijk en figuurlijk de ruimte. Het is het soort potentiële denkruimte die ontstaat wanneer je bereid bent, om Melvin Moti te citeren, ‘de geschiedenis keer op keer opnieuw te ontcijferen’. Precies als alle kunst die zich niet presenteert als politiek of kritisch, maar die het in plaats daarvan juist wordt.
Alexis Vaillant