metropolis m

Krijn Giezen

Hij was memorabel eigenzinnig en geestig, gezien bijvoorbeeld de oprichting van de zeisclub, tot behoud van de zeis en de techniek van het maaien. Krijn Giezen (-2011) staat in Nederland vooral bekend om enkele grootschalige projecten in de natuur, maar een jongere generatie kunstenaars weet zich vooral geïnspireerd door zijn gerecyclede gebruikskunst en interesse in ambachtelijkheid. Over het actuele belang van Krijn Giezen.

Interessante vraag werpt Miek Zwamborn op in haar recente brief gericht aan Krijn Giezen die is gepubliceerd in het literaire blad nY.1 Zou ze, wonend in de natuur aan de kust van West-Schotland, ooit in staat kunnen zijn de blik van de maker van zich af te werpen en niet meer overal een beeld in te zien. Ze vraagt het zich af terwijl ze door het robuuste land ploegt en de werkzaamheden verricht die nodig zijn. Die ochtend heeft ze een hertenkalf begraven dat met de kop verstrikt zat in een hek, in aarde zo rood als bloed. Een paar alinea’s later is de natuur zelf aan zet. Terwijl een paar vissenogen haar aanstaren, zegt ze: ‘wanneer we vissen is het kunstige er wel af.’ Toch verraadt de manier waarop ze het opschrijft dat ze het kunstenaarsoog nog niet helemaal gesloten heeft, alsof het kunstenaarschap geen keuze is, maar een manier van zijn.

Volgende scène. Aan tafel bij Krijn Giezen, die wordt geïnterviewd door zijn vrouw Martina over zijn vermoedelijk  meest bekende en zichtbare project: het observatorium Kijk Uit Attention (1986) in Otterlo. De tachtig meter hoge trap moet op dat moment nog geopend worden, en dus weet Giezen nog niet van het drama waar het op zou uitlopen: langdurige sluiting nadat een jongen zich lelijk verwond heeft bij een val (de hekjes die intussen ter beveiliging zijn geplaatst hebben het aanzien van de trap voorgoed verruïneerd). Giezen licht in een een-tweetje aan Martina zijn ambities met de trap toe. Hij vertelt hoe de trap verbinding legt tussen de beeldentuin en zijn omgeving, cultuur en natuur, boom en lucht en zand en zee. Hij is opgetrokken uit tropisch hardhout dat afkomstig is van de kust, waar het vanwege slijtage moest worden vervangen. Het oude hout, waarvan hij de goede delen gebruikt, behoort tot het sterkste materiaal in zijn soort, maar het kan niettemin toch gewoon worden aangevreten door een waterige worm. Die aantasting interesseert hem. ‘Alles in een museum wordt dood getoond. Monet hangt in een gecontroleerd licht en een gecontroleerde atmosfeer. Mijn werk krijgt zijn kleur door verval. Slijtage als beeldend middel.’ Liefst had hij het verval en de worm in de trap zichtbaar gelaten voor het publiek.

Herwaardering

Ik praat met Lily van Ginneken en Jan Wijle over Krijn Giezen. De twee oud-Stroom-ers ijveren al sinds zijn overlijden in 2011, voor het in stand houden van zijn nalatenschap. Niet zozeer in fysieke zin, want het werk van Giezen dat er nog is, bevindt zich in museale en privé collecties en ligt opgeslagen in het kasteel in Magny in Normandië, waar hij de laatste twintig jaar van zijn leven een teruggetrokken bestaan leidde. Het wordt beheerd door zijn echtgenote Martina. Van Ginneken en Wijle bekommeren zich vooral om Giezens geestelijke nalatenschap, de overlevering van zijn kunstenaarschap in niet-fysieke zin. Ze menen dat de Nederlandse kunstwereld onvoldoende onderkent hoe belangrijk de kunstenaar is geweest voor de ontwikkeling die zich nu in kunst, architectuur en ontwerp voordoet. Al jaren trekken ze rond door de kunstwereld als pleitbezorgers en voeren uitgebreide gesprekken in een poging Giezen terug onder de aandacht te krijgen. Het eerste resultaat van die inspanning is deze zomer zichtbaar tijdens een tentoonstelling in GEM, waar Giezens werk wordt gecombineerd met dat van een aantal jonge kunstenaars die in zijn geest werken. Met de samenstelling van die presentatie houden Van Ginneken en Wijle zich niet bezig. Benno Tempel, directeur van het Gemeentemuseum Den Haag heeft aan GEM-curator Yasmijn Jarram gevraagd die op zich te nemen. In lijn met het beleid van GEM zal het accent liggen op levende kunstenaars. Het werk van Giezen dient vooral als referentie (zie ook toegevoegd interview). 

Wijle en Van Ginneken zijn benieuwd wat voor Giezen het museum zal laten zien. De Giezen in wie zij een pionier voor veel hedendaagse kunst en design zien heeft altijd een zeer ambigue verhouding gehad met de kunstwereld en vooral met musea waar hij alleen aan het begin van zijn loopbaan exposeerde. Waar mogelijk heeft hij presentaties in musea vermeden of er iets heel anders gedaan dan gebruikelijk. Tijdens de Biënnale van Venetië, waar hij in 1978 aan deelnam samen met Douwe Jan Bakker, Sjoerd Buisman en Hans de Vries, bestond zijn bijdrage uit het roken van in de lagune gevangen vis. Hij had voor de gelegenheid een eigen rookoven gemaakt en geïnstalleerd voor het paviljoen. Op foto’s in het paviljoen liet hij zien hoe de lokale vissers de vis vingen. Het project was in lijn met de catering die hij al in de jaren zestig samen met Sjoerd Buisman verzorgde bij de openingen van tentoonstellingen, waar hij ook later mee door is gegaan. Lakenhal-directeur Jetteke Bolten vertelde over een diner dat Giezen bij haar thuis had verzorgd. Het feestelijke dessert dat op een Alkmaarse kaasdraagbaar werd binnengebracht, bestond uit tientallen slagroomtaarten, die er omgekeerd op neergesmakt waren. De keurige kunstgasten werden verondersteld met de lepel zelf wat van de slagroomtaartbrokstukken op een bordje te scheppen.

Als je zijn belangrijkste werken bij elkaar zet, kun je hem een apologeet van de kringloopgedachte noemen. Van Ginneken vraagt zich af of die invloed heel direct zal zijn geweest. Ze vindt het wel opvallend dat je vandaag de dag zowel in de kunst als architectuur en design uitgangspunten gehanteerd ziet die voor Giezen vanzelfsprekend waren. Ze noemt Joep van Lieshout, met zijn autarkische modellen als een van de meest prominente geestverwanten. De halve designwereld is nu bezig met de kwesties die Giezen al aanroerde. Wijle memoreert de cultuur van droog design. De ontwerper Gijs Bakker heeft hem eens verteld dat Dutch Design er zonder Giezen heel anders uit zou hebben gezien, misschien niet eens zou hebben bestaan. Een van Wijle’s favoriete werken is de postordercatalogus die Giezen in 2005 samenstelde. In de dikke catalogus, waar maar een paar exemplaren van bestaan, staan de objecten die hij al die jaren al maakte en die het midden houden tussen vindingrijke apparaten en kunstwerken allemaal per pagina beschreven en gefotografeerd. Ze zijn op z’n Giezens toegelicht in korte getypte bijschriften. Bladerend zie ik een schouderjasje gemaakt uit vissenhuid, gietijzeren oventjes, een grillplaat in de vorm van een visgeraamte, en vogels gemaakt van drijfhout, die hij voor de gelegenheid in de kustlijn heeft gefotografeerd. 

Het zijn deze alledaagse vondsten die hem de faam hebben gegeven van een conceptueel recycler van objecten en ideeën, serieus, kritisch ook naar de wegwerpmaatschappij, maar altijd met humor. Hij heeft de objecten zijn leven lang gemaakt en er meerdere boekjes aan gewijd. In het boekje Reparaties en uitvindingen (1976) liet hij zien hoe de handigheden van ambachtslieden zijn grote inspiratie vormden. In het Hans Peter Feldman-achtige boekje toont hij foto’s van wat hij noemt de beroepsbevolking aan de hand van ‘objecten die een stempel dragen van hun beroep’: de knutselende smid vervangt de kapotte houten kastdeur door een van metaal, de slager verplaatst de zware vrieskist met een stuk zwoerd, de fietsenmaker hangt de te repareren fiets op aan een oude buitenband. Een blauwprint voor vandaag is ook Giezens ontwerp van het pakpapier van een Katwijkse visboer, bij wie hij tijdens de lunch een visje ging eten. Op het papier tekende hij met potlood uit hoe je de in het pakpapier verpakte vis het beste kon bereiden.

In zijn In Memoriam uit Metropolis M (Nr 5, 2011) schrijft Arnoud Holleman expliciet over Giezens liefde voor afval. ‘Afval=materiaal’, citeert Holleman uit Giezens laatste tentoonstelling in 2011 bij de Verbeke Foundation in Kemzeke. Het feit dat de tijd grip had op zijn kunst leek hij alleen maar toe te juichen. Sommige dingen die hij deed, zoals de vogelobservatiehut in Flevoland, die na veel vijven en zessen eindelijk gerealiseerd kon worden, heeft het vanwege de toepassing van lokaal gevonden materialen en verkeerd onderhoud niet lang uitgehouden. Giezen werd een keer door het Frans Hals Museum gebeld werd over het behoud van een van zijn vroege textielwerken (robuuste met tentdoeken gemaakte wandkleden ). Tot hun schrik hadden ze vastgesteld dat er beestjes uitkropen, wat voor de kunstenaar geen enkel bezwaar was. Het museum wilde advies hoe het werkt te behouden, maar Giezen wilde daar niet aan meewerken. Hij vond het wel een mooi idee, die aangevreten doeken. Ze mochten het ding van hem ook weggooien, dan zou hij wel een nieuwe maken. Het museum wilde daar niet van weten.

Ervaringsgericht

Al zijn kunst was gebruikskunst. Als het kapot is maak je het overnieuw. ‘Het werk jongt’, zei Giezen regelmatig, waarmee hij ook aangaf dat hij zijn werk niet alleen renoveerde, maar er ook regelmatig op terugkwam en het als het ware herformuleerde. Het past in het beeld van een sober kunstenaar, met een aardse praktijk, dicht op de natuur. Hij werkte liefst buiten, in het landschap, waar hij een vergelijkbare dienende houding aan de dag legde. Hij heeft een indrukwekkend aantal buitenprojecten gerealiseerd en een minstens zo indrukwekkend aantal ervan zien stuklopen op alle mogelijke weerstand en regelgeving. Jan Wijle herinnert zich zijn eerste kennismaking met Giezens landschapkunst in de jaren tachtig. Een klein boekje met dringende aanbevelingen als ontwerp voor de inrichting van een recreatiepark in de Albrandswaard bij Rotterdam. Waarom een picknicktafel of rustbank ontwerpen als je ook op een omgekeerde roeiboot kan zitten? Of waarom geen braamstruiken plaatsen in de plaats van prikkeldraad? Eigenlijk voor de hand liggend en vanzelfsprekend zou je nu zeggen en veel beter in het landschap passend.2 Holleman noemt Giezens werk ‘ervaringsgericht’. Zijn ecologische ingrepen waren ‘dienend aan de omgeving, bijna onzichtbaar, enkel bedoeld om het landschap ten volle te ervaren’. In Den Haag realiseerde Giezen in de jaren negentig de Haagse Beek, een evenzo vrijwel onzichtbaar project dat vooral bestond uit het ecologisch herstel van de beek en enkele bescheiden markeringen, op de plek waar hij ontsprong, het duin bij Kijkduin, en in de hofvijver, waar de beek naartoe stroomt.

Vaak worden Fluxus en Tapiès genoemd als inspiratiebron, vanwege het regelloze en de voorkeur voor grove aardse materialen, maar in Giezens werk zie je toch vooral de invloed van de kunstenaars uit zijn meest directe omgeving. Giezen werkte in een tijd waarin meer kunstenaars zich ecologisch bewust toonden en de natuur introkken om daar te werken, in lijn met het snel gegroeide natuurbewustzijn van de Club van Rome. Er was onder veel kunstenaars veel interesse de toegenomen effecten van de mens op de natuur te documenteren, zoals zijn collega Hans de Vries deed, beroemd van ‘t Dooie Beestenboek. Anders dan bij zijn artistieke kompanen uit die tijd schuilt in Giezen ook een hedendaagse Henry Thoreau. Net als de beroemde filosoof en activist die in de negentiende eeuw Walden begon, verkoos hij te leven in afzondering, weg van het maatschappelijk vertoon en ongebreideld consumentisme. Dat was bij Giezen niet eens zozeer een daad van verzet, maar vooral een manier zijn basale no-nonsense kijk op het leven optimaal te realiseren. ‘In vrijheid’, zoals Holleman schrijft. Op zijn château, of beter in het bijgebouw van de ruïne, leefden Giezen en zijn vrouw onder sobere omstandigheden. Computer en telefoon waren afwezig en de post werd er maar mondjesmaat opengemaakt en meestal niet beantwoord. 

Giezen is een kunstenaars kunstenaar, die slechts in bescheiden mate bekend is bij het publiek, maar die als docent toch velen heeft geïnspireerd en is blijven inspireren. Waar Giezen in de laatste jaren van zijn leven vooral gevierd was als ecologisch kunstenaar en maker van grootschalige buitenprojecten (De Haagse Beek, Kijk Uit Attention), en kort na zijn dood zijn droog design-achtige objecten werden herontdekt (de boekjes en postordercatalogi), daar geldt dat momenteel vooral zijn retraite veel inspiratie lijkt te geven. De tekst van Miek Zwamborn mag in die zin als voorbeeld dienen. Het grootste deel ervan is gewijd aan een beschrijving hoe het landelijke leven je als vanzelf uit de cultus van de kunst trekt. In observaties die door Giezen zelf zouden kunnen zijn opgetekend beschrijft Zwamborn hoe de wereldse lagen van het bestaan worden afgepeld en het leven terugkeert naar zijn harde kern. Als je, zoals Zwamborn en Giezen, dag in dag uit op het land moet werken, puur uit lijfsbehoud om het land niet te zeer te laten overwoekeren, heb je geen honger naar beelden meer, maar wil je vooral graag een stevige boterham.

Krijn Giezen in het GEM – In gesprek met curator Yasmijn Jarram

 

Yasmijn Jarram ‘Om eerlijk te zijn deed de naam Krijn Giezen niet meteen een belletje bij mij rinkelen, toen Benno Tempel mij vroeg deze tentoonstelling te gaan samenstellen. Ik merk dat dit voor meer mensen geldt. Nu ik me meer in zijn werk heb verdiept, zie ik hem als een eigengereid figuur die zich duidelijk tot zijn tijd verhield, scherend langs Arte Povera, Fluxus, conceptuele kunst, land art, zoekend buiten het institutionele, maar nergens echt bij hoorde. Ik zie hem wel als een beetje underground, op een niet-kokette manier. Hij deed best megalomane projecten in de openbare ruimte, wilde ook wel erkenning, maar zonderde zich tegelijkertijd het liefst af, in gezelschap van schippers, vissers en boeren. En ondanks de soms grote gebaren, waaronder de uitkijktrap, zit er een bepaalde droge humor en alledaagsheid in zijn werk die me aanspreekt.

Ik wilde deze tentoonstelling di eis gewijd aan Giezen, toespitsen op de huidige generatie (mijn eigen generatie) die bezig is met de natuur: Sema Bekirovic, Chaim van Luit, Paul Geelen en Bram de Jonghe. Sema die met een vergelijkbare eenvoud en nuchterheid thema’s rondom natuur en ecologie verkent, Paul die onder andere in samenwerking met kwekers altijd met zijn slakken in de weer is, Chaim die dagelijks met een metaaldetector door bossen en grotten struint en Bram die op een meer conceptuele, formele manier omgaat met onze alledaagse omgeving, leidend tot “MacGuyveriaanse” (zijn term) vondsten en oplossingen.’ Interessant om te weten: de vier deelnemende kunstenaars aan deze tentoonstelling kennen Giezen ook niet, of oppervlakkig. Het zou dus ook in die zin niet kloppen om van een invloed te spreken. Het is eerder een onbewuste verwantschap, meer associatief. Het gaat vooral om de vrijheid van werkend ie eruit spreekt. 

De selectie werken van Giezen in deze tentoonstelling laat verschillende aspecten van zijn oeuvre zien. Er is bijvoorbeeld een groot wandkleed samengesteld uit een paardendek en scheepszeil, de fotoserie Reparaties en Uitvindingen waarin hij spontane uitvindingen van “arbeiders” (boswachters, slagers) documenteert, een kreeft omgetoverd tot bestek, een zelfgemaakt rookoventje en steelpan met verlengde steel, half-getekende collages met recepten, handleidingen en ontwerpen voor observatoria en hutten – deze ontwerpen vormen een mooie brug naar zijn interventies in de natuur, die ook in tekst en enkele foto’s aan bod komen. 

De nadruk komt te liggen op “concreet” werk en niet teveel op archief en documentatie. Het gaat vooral om het belichten van zijn veelzijdigheid. Ondanks dat het misschien lastig is grip op hem te krijgen, hangt alles met elkaar samen en komt alles uit elkaar voort. Dat zie je ook bij de vier andere kunstenaars.’ Domeniek Ruyters

Domeniek Ruyters

is hoofdredacteur van Metropolis M

Recente artikelen