Het wilde tuinieren
Eind 2013 schreef ik voor het onvolprezen tijdschrift Onze Eigen Tuin (over tuinvormgeving) een column waarin ik mijn gedachten over de tuin van de toekomst op papier zette. Ik sprak mijn voorkeur uit voor een tuin van enige omvang, die niet van voor tot achter en van links tot rechts aan intensieve schoffel-, maai- en trimsessies wordt blootgesteld, waardoor na verloop van tijd als vanzelf een zekere verwildering optreedt. ‘Gecontroleerde wildernis’ – dat was kort gezegd mijn tuinconcept voor de toekomst. Amper twee jaar later is mijn tuin voor de toekomst realiteit geworden. In opdracht van Het Nieuwe Instituut (Rotterdam) heb ik samen met ecologisch hovenier Hans Engelbrecht een tuin mogen ontwerpen waarin veel van mijn ideeën over het ‘wilde tuinieren’ zijn verwezenlijkt.
De Nieuwe Tuin is gelegen op een perceel dat ligt ingeklemd tussen Het Nieuwe Instituut, de Jongkindstraat en het Museumpark. Tot voor enkele jaren terug was dit perceel een vlak graslandje dat door omwonenden alleen werd gebruikt om honden uit te laten. In 2014 verrees op initiatief van Guus Beumer een tijdelijk paviljoen op dit graslandje. Na afbraak van het paviljoen is besloten het complete graslandje te herscheppen in een tuin. Voor de vormgeving – en ten dele ook het beheer en onderhoud – van De Nieuwe Tuin werden Hans Engelbrecht en ondergetekende benaderd.
Over het algemeen zijn stadsparken heel gecultiveerd en ordelijk. Dat geldt ook voor het Museumpark waaraan Het Nieuwe Instituut is gelegen. Voorop stond dat De Nieuwe Tuin een wildere, minder ingetoomde vorm van stadsnatuur moest tonen met een grotere soortenrijkdom dan het Museumpark. Bij de afbraak van het paviljoen raakte het graslandje dermate beschadigd dat als vanzelf de idee ontstond om De Nieuwe Tuin deels vorm te geven als een braakliggend terrein, waar doorgaans een bijzondere flora ontstaat, met name als grondverzetmachines voor een zekere geaccidenteerdheid hebben gezorgd, waardoor er droge en minder droge plekken ontstaan. Allerlei betonelementen (grondplaten, rioolbuizen, etc.) zijn toegevoegd, zowel om de look and feel van een braakliggend terrein te versterken, en om dienst te doen als bestrating, plantenbakken en zitmeubilair. De betonelementen verhouden zich opvallend goed tot de modernistische vormentaal van het witte villawijkje aan de Jongkindstraat. Om die link te versterken zijn ook op enkele parkeervakken betonelementen geplaatst, waardoor De Nieuwe Tuin als het ware naar de villa’s toe kruipt.
De Nieuwe Tuin moest binnen enkele maanden een groen aanzien krijgen. En dus zijn er tal van inheemse soorten aangeplant en zijn delen van het terrein ingezaaid met gras- en bloemenmengsels. Tot ergernis van sommige ecologen hebben Hans Engelbrecht en ik ook enkele invasieve exoten aangeplant, waaronder de Japanse duizendknoop (Fallopia japonica), die een vreeswekkende reputatie geniet omdat hij zo moeilijk te verwijderen is. De principiële weerstand tegen exoten valt te begrijpen omdat ze soms inheemse soorten kunnen verdringen. Maar daar staat tegenover dat veel van wat we nu als inheems beschouwen ook ooit van elders is gekomen. Juist stadstuinen, stadsparken en stadsingels zijn verzamelplaatsen van exoten. Sommige van die exoten doen het opvallend goed en zaaien zich spontaan uit. Zo kan bijvoorbeeld de Chinese hemelboom (Ailanthus altissima) op tal van plaatsen in Rotterdam als zaailing worden aangetroffen.
Hoewel De Nieuwe Tuin wat betreft biodiversiteit en beplantingsbeeld nogal afwijkt van het Museumpark, is wel aansluiting gezocht met deze bestaande groenstructuur. Diagonaal in de tuin is een verhard pad aangelegd met asfaltgranulaat. Dat pad eindigt bij het Museumpark en ligt in het verlengde van het klinkerpad dat dwars door het Museumpark loopt. Je zou kunnen zeggen dat De Nieuwe Tuin zodoende de entree is geworden tot het Museumpark. Onderdeel van De Nieuwe Tuin vormen ook een vlonderpad en enkele drijvende planteneilanden in de grote vijver voor Het Nieuwe Instituut. Met die planteneilanden en de nodige oeverbeplanting moet de vijver een minder doods aanzien krijgen.
Het zou mooi zijn als De Nieuwe Tuin de kans krijgt om wat langer te bestaan. De rijkdom van de beplanting kan zich dan beter bewijzen. Pas na twee of drie jaar ontstaat er zicht op hoe de plantengemeenschap zich werkelijk zal ontwikkelen. In de toekomst zullen misschien ernstige woekeraars moeten worden afgeremd en denkbaar is ook dat de wilgen af en toe zullen moeten worden gesnoeid. Maar wat ook de interventies zullen zijn: voorop staat dat De Nieuwe Tuin een gevoel van wildernis moet blijven uitstralen die prettig contrasteert met het Museumpark. De Nieuwe Tuin is bovenal een pleidooi voor een stedelijke groenbeheer dat vooral op ecologische basis is geschoeid en dat een ontspannen houding inneemt ten aanzien van verwildering.
Frank Bruggeman
is grafisch ontwerper