metropolis m

Waarneming is een terugkerend thema in het bedrieglijke werk van de Amerikaanse kunstenaar Tauba Auerbach. Via haar zinnelijke kunst probeert ze door te dringen tot nieuwe domeinen van het brein.

Erik Wysocan

In je tentoonstelling Tetrachromat, die eerder in Bergen en Malmö te zien is geweest en binnenkort zal openen in Brussel, zijn veel schilderijen opgenomen uit de reeks Fold (2011). Het zijn doeken die zijn gevouwen en gekreukeld, waardoor een driedimensionale topografie ontstaat, en die vervolgens met de verfspuit beschilderd en weer op een spanraam gezet zijn. Het kleurengamma roept zowel de esthetiek van digitale beeldvorming op, als de door de zon verbleekte geest van de analoge fotografie. Dit resulteert in buitengewoon verleidelijke beelden die zich niet laten uitleggen met het traditionele discours rond de schilderkunst.

Bij het lezen van eerder verschenen artikelen over deze reeks valt me op dat daarin vaak het begrip trompe-l’oeil wordt gebezigd – hoewel men het er niet over eens is of jij nu deze illusoire techniek toepast of juist het tegendeel produceert: een topologisch spoor van het materiële proces van het schilderen. Omdat dat zulke fundamenteel verschillende implicaties heeft, is het merkwaardig dat een schilderij dermate uiteenlopend kan worden geïnterpreteerd. Toch stelt het ook weer de essentie van het werk aan de orde: het fenomenologische probleem van de ongerijmdheid van object en waarneming. Het doek neemt hier de plaats in van het netvlies, waarop het object noodzakelijkerwijs een soort trompe l’oeil wordt in het proces van te worden waargenomen door de geest. Daarin komen het beeld en het object waarnaar het verwijst tot een zekere gelijkwaardigheid.

Tauba Auerbach

‘Ik had aanvankelijk gemengde gevoelens bij het gebruik van het begrip trompe-l’oeil om de Folds te beschrijven, maar nu heb ik er wel vrede mee. Hoewel het begrip in zekere zin wel van toepassing is, is het iets te simpel om het daarbij te laten, omdat het geen rekening houdt met het feit dat elk schilderij in die reeks een representatie is van een of meerdere stadia van een bepaald oppervlak op datzelfde oppervlak. Er is een rechtstreekse index van 1:1 gemaakt, als een aantekening van de diepte van elk punt op datzelfde punt.

Het is ook iets te veel eer, althans de verkeerde soort eer. De geloofwaardigheid van de weergave is niet het resultaat van mijn schildervaardigheid in de traditionele zin. Natuurlijk neem ik subjectieve, artistieke beslissingen over vouwpatronen, kleur, contrast en textuur, maar de lijnen en schaduwen zijn grotendeels niet door mij bedacht. Als ik het doek vouw, kan ik niet eens zien, laat staan beïnvloeden, wat er gebeurt binnen die prop die ik maak. Het materiaal buigt en rimpelt op een manier waarin ik geen inzicht heb, tot ik het weer openvouw en op de grond uitspreid om het te spuiten.

Het zo ontstane beeld is eerder het natuurlijke resultaat van een systeem dat ik heb bedacht dan van mijn vermogen om een overtuigende weergave te maken van een vouw die ik in mijn verbeelding of in werkelijkheid gezien heb. Ik “speel vals”, net zoals mensen ooit vonden dat het maken van een foto “vals spelen” was: je legt meer iets vast dan dat je het maakt. Het lijkt ook op het fotografisch proces in de zin dat het pigment als strijklicht werkt en het beeld het resultaat is van een bepaalde “belichtingstijd”.
Daarom kan dus, zoals je terecht opmerkt, het doek fungeren als vervanger voor een lichtgevoelig oppervlak als het netvlies. Als het ding dat je ziet en het oppervlak waarop het eerste deel van het zien plaatsvindt op een proces lijken, valt er inderdaad het een en ander samen. Ik denk dat jij het beter formuleerde dan ik het nu doe. Je vraag zet me ook aan het denken over het geheugen als een soort trompe l’oeil. Een kunstje van het oog waarin je een reconstructie van een beeld “ziet”.’

Erik Wysocan

Dat is een goed punt… Bij mij roepen al die cognitieve abstracties die ons brein opvoert twijfel op of we wel onderscheid kunnen maken tussen het bronobject en het door ons brein gereconstrueerde object. Om het in meer kunsthistorische termen te gieten: ik vraag me af of het moderne onderscheid tussen het maken van picturale en abstracte beelden wel een zinvolle manier is om over jouw Fold-doeken na te denken. Is er misschien nog een derde term denkbaar? Of kunnen we de hele kwestie maar beter laten voor wat hij is en bij de wetenschap te rade gaan voor een terminologie die buiten de kunstgeschiedenis staat?

Tauba Auerbach

‘Om eerlijk te zijn denk ik veel na over kunst, maar nauwelijks over kunstgeschiedenis. Ik ben gewoon met andere dingen bezig, zoals topologie, natuurkunde, muziek en feminisme. Ik wil best wel discussiëren over abstractie tegenover representatie en ik heb deze schilderijen ook bewust zo proberen af te stemmen dat ze binnen dat debat een gecompliceerde positie innemen, maar als ik privé over zulke dingen nadenk, dwalen mijn gedachten al snel af. Dan denk ik over hoe opmerkelijk het is dat we naar, bijvoorbeeld, een afgedrukt beeld kunnen kijken en daarin een andere betekenis kunnen zien dan “plat oppervlak met wat vormen erop” – iets volkomen abstracts. Dan verbaas ik me over het feit dat representatie überhaupt mogelijk is, zeker inter-dimensionele representatie. Vervolgens kan ik nadenken over hoe andere dieren representatieve beelden ervaren en vraag me af wat een hond denkt als hij in de spiegel kijkt. Is een hond zich bewust van zichzelf? Weet hij dat het beeld van een hond iets anders is dan een echte hond? Ik denk heel veel na over andere soorten bewustzijn die zich in het brein van andere mensen of andere wezens bevinden.’

Erik Wysocan

Waarneming is een terugkerend thema in je werk. De titel Tetrachromat verwijst zelfs naar het vermogen van sommige dieren om een extra kleur te zien naast de drie kleuren die het menselijk oog primair waarneemt (rood, groen, blauw). Ik geloof zelfs dat theoretisch de mogelijkheid bestaat dat sommige vrouwen dat ook kunnen. Je noemde net het feminisme, en ik vroeg me af of dit misschien een rol heeft gespeeld bij het kiezen van de titel voor de tentoonstelling. Kun je iets vertellen over hoe dit bij jou werkt?

Tauba Auerbach

‘Inderdaad! Sommige vrouwen zijn tetrachromaten! De genen voor opsines (de netvliespigmenten die op kleur reageren) liggen op het X-chromosoom. Daarom komt kleurenblindheid voornamelijk bij mannen voor. Mijn fascinatie voor vierkleurenziendheid komt niet voort uit gender-politieke interesse, maar ik vond het toch wel leuk dat vrouwen in aanleg een bijzondere gevoeligheid en complexiteit in hun gezichtsvermogen bleken te hebben. Niet dat ik het de mannen misgun!

Ik ben nooit eerder gevraagd om het verband tussen mijn ideeën over feminisme en mijn werk onder woorden te brengen, maar vooruit dan: ik denk dat ik die dingen min of meer eender benader. Het komt erop neer dat ik een actieve en avontuurlijke verbeelding wil cultiveren. Ik vind dat mannen zich zouden moeten voorstellen dat ze vrouwen zijn en vrouwen dat ze mannen zijn. We moeten ons denkvermogen gebruiken om onszelf te verplaatsen in het lichaam en de ervaringen van anderen en dat we echt serieus moeten proberen om daar beter in te worden.

Voor mij persoonlijk geldt dat ik me op allerlei manieren niet thuis voel bij door geslacht bepaalde normen. Ik heb alleen relaties gehad met mannen, maar toch voel ik me niet vertegenwoordigd door het woord “hetero”. Diep betrokken zijn bij een ander is natuurlijk heel mooi, maar ik heb een politiek probleem met het huwelijk en ik vind dat dat instituut moet worden afgeschaft. Monogamie zou een keuze moeten zijn, geen norm, en kinderen moeten kunnen worden opgevoed door mensen die hen willen en kunnen liefhebben – of dat nu homo’s, hetero’s of transseksuelen zijn of een groep mensen in plaats van een stel. Ik vind niet dat seks bepalend zou moeten zijn voor waar je het sterkst bij betrokken bent of waarvoor je je het meest verantwoordelijk voelt en ik ben er ook niet zo zeker van dat seks moet worden beschouwd als een onvermijdelijke uitbreiding van romantiek.’

Erik Wysocan

Wat romantiek betreft, sluit wat je zegt op een boeiende manier aan bij een van de teksten die je citeert in de catalogus voor de tentoonstelling: Flatland, de negentiende-eeuwse wiskundige satire. Heel toepasselijk luidt de ondertitel van de oorspronkelijke roman ‘Een romantische vertelling met vele dimensies’. Die roman is niet alleen een verhandeling over extra-dimensionaliteit, maar past ook een geometrische logica toe op de indelingen in klasse en sekse – steeds met de erkenning van de onvermijdelijke subjectiviteit van het standpunt van een figuur binnen de beperkte horizon die de wereld van Flatland bepaalt. Op een manier die raakvlakken lijkt te hebben met jouw kunst, biedt de wiskunde een geordend systeem waarop de subjectiviteit van het lichaam (of het nu om geslacht, seksuele geaardheid of kleurwaarneming gaat) wordt getekend of zichtbaar wordt gemaakt. In dit model ligt impliciet de mogelijkheid besloten dat we onze eigen subjectiviteit kunnen overstijgen, mits we over het juiste hulpmiddel of perspectief beschikken. Heeft kunst die functie voor jou?

Tauba Auerbach

‘Zeker. Dat is in vele opzichten de motivering van de tentoonstelling: het maken van hulpmiddelen om ons iets wat zich wellicht aan onze waarneming onttrekt beter te kunnen voorstellen. Noem het een vierdimensionale kleurervaring, en van daaruit een vierdimensionale ruimtelijke ervaring. Tijdens de voorbereidingen en het maken van de tentoonstelling was het voor mij een enorme openbaring dat we zulke dingen niet per se hoeven te beschouwen als zijnde “buiten” onze bestaande waarnemingsgrenzen, maar eerder als iets wat tussen de ervaringen die we al hebben genesteld is. De extra kleurreceptor van de tetrachromaat ligt waarschijnlijk ergens in het geel, tussen rood en groen in. Hij ligt niet buiten het normaal zichtbare spectrum, maar er middenin en komt tot uitdrukking als het vermogen om een onderscheid te maken tussen kleuren die voor ons trichromaten hetzelfde lijken.

Het is eerder een verrijking en verhoogde gevoeligheid voor nuances dan een woest overschrijden van grenzen. Daarom is veel werk in deze tentoonstelling ook monochroom, op doeken geweven van ongebleekt katoen. Na er meer dan een jaar over te hebben nagedacht, bedacht ik dat een van de beste manieren waarop ik enigszins toegang zou kunnen krijgen tot de beleving van de tetrachromaat, zou zijn om te proberen variatie te creëren met maar één kleur (of eigenlijk niet-kleur). Dat is ook de reden waarom ik mediteer – niet om mijn subjectieve zelf te overstijgen, maar om te komen tot een rijkere en fijnzinniger gevoeligheid met de beperkte geest die mij ter beschikking staat.’

Erik Wysocan

Ruimtelijke diepte gebruiken als een methode om een vierde dimensie te maken in de kleurruimte is eenzelfde soort logica als bij dat andere kleurmodel dat we inmiddels goed kennen van Photoshop: RGB colorspace, zoals de term bij computers wordt gebruikt, meestal weergegeven als een driedimensionale kubus. Jij hebt dit gebruikt voor je reeks RGB Colorspace Atlas (2011), waarin je het begrip heel echt en zelfs gewichtig fysiek tastbaar maakt. Hoe denk je over het effect dat de digitale cultuur op kunst heeft, of liever gezegd: hoe denk je over digitaal-als-sculptuur?

Tauba Auerbach’

‘Ik denk niet zozeer over de cultuur die binnen digitale media plaatsvindt, maar meer over de vorm en textuur van de technologie zelf. Natuurlijk hebben die dingen met elkaar te maken en ook het sociale aspect ervan is interessant, maar ik benader het toch vooral vanuit een technisch perspectief. Het bepalende element van digitale beeldtaal is naar mijn mening dat alles wat je invoert kwantitatief en korrelachtig wordt. Wat meerduidig en vloeiend is, wordt weergegeven door het strategisch rangschikken van eenduidige en afzonderlijke eenheden. Toen kleur digitaal gekwantificeerd werd, moest men zich afvragen wat een bruikbare maateenheid zou zijn en als ik het goed begrepen heb zijn er 256 mogelijke waarden voor elke primaire kleur binnen de standaard digitale RGB-ruimte, waarmee je op ruim 16 miljoen verschillende kleuren uitkomt.

Persoonlijk ben ik dol op de RGB-kubus, omdat die zo elegant is en erg verwant aan de manier waarop wij ruimte waarnemen. Elk van de drie primaire lichtkleuren (rood, groen en blauw) krijgt een as toegewezen en de kubus wordt in feite gedefinieerd als het gebied waarbinnen de waarden voor rood, groen en blauw van 0 tot 100 procent gaan. Aan het begin, waar de drie waarden alle op nul staan, is geen licht en dus is die hoek van de kubus zwart. Aan de tegenovergelegen hoek, waar de drie waarden alle op 100 procent staan, bevindt zich alle licht en dus is die hoek wit. Op de andere zes hoeken van de kubus liggen de primaire en secundaire kleuren van het licht, die overeenkomen met de primaire kleuren in het drukproces (cyaan, magenta en geel).’

Erik Wysocan

Eerder vertelde je me dat je in het Smithsonian Instituut in Washington DC onderzoek hebt gedaan naar diverse historische kleurmodellen. Kun je iets meer vertellen over wat je daar precies hebt bestudeerd en of je nog interessante ontdekkingen hebt gedaan?

Tauba Auerbach

‘In het najaar van 2011 had ik een werkbeurs voor twee maanden om bij het Smithsonian onderzoek te doen naar tetrachromatie, kleurmodellen en kleur in het algemeen. Dat was een geweldige ervaring. Ik heb nu een beter ontwikkeld begrip van wat het zien van kleur werkelijk betekent.
Een van de dingen waar ik steeds tegenop liep, is dat die rationele modellen geen rekening houden met de context waarin een kleur wordt waargenomen. Of, liever gezegd, ze gaan gewoon uit van een standaard waarnemingssituatie en een standaard waarnemer. Dat is wel handig voor het indelen van het spectrum, maar daarmee weten we nog niet hoe we elke kleur ervaren. Josef Albers’ boek Interaction of Color (1963) toont overduidelijk aan dat een aangrenzende kleur enorm van invloed is op hoe een kleur wordt waargenomen. Veel van wat we zien vindt plaats in ons brein, niet in onze ogen, en het doorgronden van dat systeem is nog lang niet voltooid.
Ik had die beurs aangevraagd zonder te weten hoeveel onderzoek er al naar tetrachromatie was gedaan. Ik was er een beetje door geobsedeerd, had er een hele tentoonstelling aan gewijd, maar toen ik het onderwerp een paar jaar geleden begon te bestuderen, waren er op internet maar een stuk of vijf artikelen beschikbaar voor een algemeen publiek. Toen ik in Washington voor het eerst toegang had tot universitaire, wetenschappelijke bladen, merkte ik tot mijn blijdschap dat er allerlei onderzoeken over bestonden.

Zo ontdekte ik dat er onderzoek was gedaan naar het verhelpen van kleurenblindheid en dat het succes van die experimenten suggereerde dat er een mogelijkheid bestond om tetrachromatie op te wekken in mensen met de juiste genetische opmaak. Dat zou een riskant en gruwelijk proces zijn – en niemand zal er ooit geld insteken om dat te ontwikkelen – waarbij je een virus rechtstreeks in je oog zou moeten inspuiten, maar alleen al het feit dat het theoretisch mogelijk is, vind ik vreselijk spannend. Als het zou werken, zou ik me er waarschijnlijk voor opgeven.’

Tauba Auerback: TetrachromatWiels, Brussel
30 maart t/m 2 juni

Vertaald uit het Engels door Leo Reijnen

Erik Wysocan

Recente artikelen