metropolis m

Ieder mens is een curator
De cultuur van web 2.0

Gaat het over recente technologische ontwikkelingen dan valt al snel de term ‘web 2.0’. Ook in de persberichten van de tentoonstellingen Video Vortex en YOU_ser: Das Jahrhundert des Konsumenten. ‘Het Nederlands Instituut voor Mediakunst reageert met de tentoonstelling Video Vortex op het web2.0 fenomeen’ en het ZKM meldt ‘die Weiterentwicklung der Interaktivität in den globalen Weiten des Web2.0’ te thematiseren. Web2.0 is inmiddels een gangbaar paraplubegrip voor een hele reeks aan softwarepakketten, services, websites en ideeën over samenwerken, zaken doen en culturele participatie. Het achtervoegsel ‘2.o’ staat voor een cultuur die slimme softwaregebruikers in staat stelt niet alleen de eigen inhoud te publiceren, maar ook via deze weg beter samen te werken en te communiceren. De software verbindt gebruikersacties, inhoud en persoonlijke profielen met elkaar. Dat deze samenwerking een meerwaarde heeft is geen novum, wel nieuw is het massale gebruik van dit soort services met namen als MySpace, Facebook, Linkedin, Flickr en Last.fm. Ook wiki’s en blogsoftware die automatisch gerelateerde inhoud verbinden zijn ‘2.0’ en uiteraard YouTube, wat wel wordt getypeerd als de doodsteek voor televisie als massamedium.

Het hart van ‘web2.0’ wordt gevormd door de impliciete data die gebruikers achterlaten op publicatieplatforms zoals YouTube. Elke klik is het uitbrengen van een stem, elke search een aanwijzing en elk toegevoegd commentaar en toegekend trefwoord zijn bouwstenen die binnen een netwerk betekenis krijgen. Door het analyseren en slim combineren van die data kunnen de services de gebruikers nog beter van dienst zijn, aldus de optimistische ontwerpersvisie. Volgens de schrijvers van het in 2007 uitgekomen Programming Collective Intelligence – een handboek voor programmeurs van systemen zoals Flickrs interestingness-algoritme, Ebays reputatiesysteem of Googles pagerank – staan we nog maar aan het begin van deze ontwikkeling.

De databases van webservers staan tjokvol met filmpjes en foto’s van jan en alleman. Het heeft geen zin je af te vragen voor wie die inhoud interessant is. Als de inhoud interessant is, vindt ze een gebruiker, daar zorgt de geprogrammeerde collectieve intelligentie wel voor. Wie als maker denkt hier een massapubliek te vinden, is echter aan het verkeerde adres. Het gebeurt wel eens, dankzij sluwe viral marketing, dat een filmpje tienduizenden bezoekers trekt, maar meestal is dat een eenmalig verschijnsel. Veel intrigerender is de grote hoeveelheid materiaal waaromheen zich kleine groepjes gebruikers verzamelen met een gedeelde interesse.

Dit roept nogal wat vragen en kwesties op, waarvan copyright er slechts een van is. Van de ideale (en idealistische) voorstelling dat ‘publiceren’ betekent dat er een publiek belang in het spel is, is weinig over. Vrijwillig leveren de gebruikers al een schat aan data, en nog meer data komt op een toevallige manier vrij, zonder dat de gebruikers het zelf nog merken. Gebruikers moeten iets terugkrijgen voor wat ze doen, anders werkt een 2.0-concept niet. YouTube is een succes omdat het een infrastructuur levert om video’s te bewaren, maar vooral omdat je video’s kunt ‘favorieten’, commentaar kunt leveren en een profiel kunt opbouwen. Er is een collectieve participatiecultuur ontstaan. Iedereen speelt impliciet voor curator op zijn eigen profielpagina.

Getuige het persbericht bekijkt Video Vortex, dat overigens tot stand kwam door een samenwerkingsverband van Montevideo, het Institute of Network Cultures en Argos in Brussel, deze ontwikkeling door een roze bril: ‘Web2.0 staat voor macht aan de gebruiker en democratie voor iedereen’. Dat is wel erg kort door de bocht. De vraag is: wat voor democratie? De reflectie van kunstenaars op de vermeende ‘democratisering’ van de cultuur in ‘web2.0’ komt aan bod in het tweede deel van de tentoonstelling Video Vortex, maar dat loopt ook uit op de, ietwat defensieve vraag hoe een kunstenaar zijn autonomie en diversiteit kan bewaren te midden van de output van amateurs.

Kunstenaars maken ondertussen op zeer uiteenlopende manieren gebruik van de mogelijkheden van blogs, webcams, mobiele telefoons, YouTube en de vernetwerking door ‘collectieve intelligentie’. Vaak gebeurt dat wel degelijk op een manier die het potentieel van deze ontwikkelingen ontsluit. Een van de deelnemers aan Video Vortex, Graham Harwood van Mongrel en Mediashed, ontwikkelde software waarmee continu beelden worden gegenereerd, gemonteerd en bewerkt op basis van internetzoekacties. Er ontstaat een steeds veranderende mozaïek van beelden, een Netmonster, zoals de titel van zijn bijdrage aan de tentoonstelling luidt. Maar Harwood staat zeer kritisch tegenover de impliciete politiek van software en zoekmachines. De netmonsters op zijn website zijn politiek beladen iconen. Hij reageert, naar eigen zeggen, op een cultuur waarin beeld een wegwerpproduct is geworden (zie al die duizenden lo-res amateurvideo’s op YouTube), zonder zeggingskracht, en hij vraagt zich af: ‘How can we give the image a new expressive function that is more than an arbitrary icon or thumbnail managed by a database engine?’ De cultuur van web2.0 is dan wel vergeven van beelden, maar het is eerder een publiceer-, klets-, klik-, reageer- en communiceer-cultuur dan een beeldcultuur.

Marek Walczak en Martin Wattenberg verzamelen enorme hoeveelheden data uit online fotoalbums, collecties van bookmarks en blogs om een idee te krijgen van hoe men het paradijs ziet en dat te delen met anderen. Ze classificeren honderden RSS-feeds [door publicatiesoftware automatisch gegenereerde bestanden waarmee je, wanneer je je abonneert, automatisch op de hoogte wordt gehouden –red.] onder categorieën als ‘Arcadia’, ‘dreamland’, ‘dreamscape’, ‘ecology’, ‘Eden’, ‘fantasy’, ‘heaven’, ‘hell’, ‘limbo’, ‘nightmare’, ‘nirvana’, ‘paradise’, ‘Shangri-la’, ‘utopia’ en ‘wonderland’. Hun werk sluit aan bij de onderliggende ‘ideologie’ van web2.0: het bedient zich van het verzamelen en analyseren van enorme hoeveelheden door gebruikers aangeleverde data, en creëert op basis daarvan iets nieuws.

De druk om iets te doen met de ontwikkelingen rond web2.0 wordt misschien nog het meest gevoeld door musea en erfgoedinstellingen. Door bezoekers bij het materiaal te betrekken – ze commentaren te laten schrijven of een eigen keuze te laten maken – kun je immers een levend en levendig archief creëren. Montevideo probeert iets soortgelijks met ‘curator for a day’. Uit de collectie van tweeduizend video’s kiest een bezoeker zes video’s, beargumenteert de keuze en kiest een dag waarop de video’s te zien zullen zijn. Tegelijkertijd ontstaat, als het van de grond komt, op de website een discussie rondom videokunst op basis van annotaties van bezoekers.

De titel Video Vortex verwijst naar de draaikolk van video’s waarin je verzeild raakt in de huidige nieuwe mediawereld. De titel van de tentoonstelling in het ZKM, YOU[ser]. Das Jahrhundert des Konsumenten, is echter wat ongelukkig gekozen en zet je op het verkeerde been. De eeuw van de consument was immers de twintigste eeuw, de eeuw van de massamedia. Nu benadrukt de tentoonstelling in het ZKM net als Video Vortex wel degelijk, dat de huidige generatie ‘gebruikers’ zich als consument emancipeert door zelf creatief te zijn. Het ZKM koppelt deze emancipatie vooral aan de interactieve kunst, die immers van het publiek een activiteit verwacht. Een groot deel van de tentoongestelde werken betreft dan ook interactieve installaties, onder andere van het Nederlandse PIPS:lab, terwijl Nam June Paik en Joseph Beuys aanwezig zijn als de voorvaders. Directeur en curator Peter Weibel maakte samen met Matthias Gommel een installatie, Flick-Ka, waarin de bezoeker in een fotohokje een portret van zichzelf kan laten maken, dat vervolgens in de tentoonstelling wordt opgenomen: ‘Uw portret – een kunstwerk in het museum’. Het ZKM presenteert zichzelf bovendien in Second Life en streamt daar beelden van de tentoonstelling. Daarmee maakt het ZKM wel gebruik van de mogelijkheden die zich nu aanbieden, maar je kunt je afvragen of deze twee genoemde projecten wel de kern raken van de ontwikkeling van het publiek van passieve consument naar creatieve en kritische ‘maker’ en ‘prater’.

Het ZKM benadrukt dat het museum moet reageren op de veranderende gewoontes van de bezoekers. Door mee te ontwikkelen met de technologie kan het een van ruimte en tijd onafhankelijk tentoonstellingsbedrijf worden. Of dat nodig is, is de vraag. Je kunt ook volhouden dat een tentoonstellingsruimte, of dat nu een zwarte doos of een witte kubus is, een specifieke manier van presenteren met zich meebrengt, met eigen kwaliteiten. Een ruimte die bepaalde ‘eisen’ stelt aan een bezoeker en als primaire functie heeft om een werk zo goed mogelijk tot zijn recht te laten komen (niet om het gesprek over het werk op gang te brengen). Zo’n bewering (het is een uitstekend beargumenteerbare positie) impliceert wel dat de tentoonstellingsruimte in vergelijking met vroeger aan maatschappelijk cultureel belang inboet. Ze sluit niet meer vanzelfsprekend aan bij de dagelijkse omgang met kunst en cultuur. Wil een instituut een centrale rol blijven spelen in de samenleving, dan doet ze er goed aan om ook zelf voor YouTube te spelen, en als ze beschikken over grote gedigitaliseerde collecties kan dat zeker. En dat sluit geenszins uit dat het ook nog steeds de geëigende locatie is, ingericht op een optimale ervaring van kunstwerken. Het een sluit het ander niet uit.

Arie Altena

schrijft over kunst en technologie, werkt voor V2_ Lab voor de instabiele media en Sonic Acts

Recente artikelen