Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg
Het populisme is niet voorbehouden aan erkend populistische partijen. De hele politiek is ervan doortrokken, met als gevolg dat ook de gevestigde partijen de poppetjes boven het programma stellen. In deel drie van een reeks over populisme waarschuwt cultuurtheoreticus Diedrich Diederichsen voor de gevaren van een politiek die meer op personen dan principes is gebaseerd. De tekst is geschreven naar aanleiding van de Duitse verkiezingen van afgelopen september.
Toen Helmut Kohl in 1982 aan de macht kwam kondigde hij een geestelijk-morele wende aan, maar hij verkondigde ook dit: romantische dromers hebben de wereld lang genoeg veranderd, nu komt het erop aan dat pragmatici de wereld laten zoals die is. Twee statements die elkaar op het eerste gezicht tegenspreken. Want wat hebben geest en moraal met pragmatisme van doen?
Vervolgens ging zestien jaar voorbij. Terwijl Kohl als kanselier uitgroeide tot een boeddhistische icoon van het niet handelen (‘het uitzitten’), haastten vooral zijn politieke tegenstanders zich om zijn waarschuwing serieus te nemen. De Groenen, ten tijde van Kohls aantreden nog een bende van linkse visionairs, hebben sindsdien menig sociaal-democratische kanaalgraver ingehaald met hun stofvrije maakbaarheidsideologie. Zelfs de meest levensbeschouwelijke fractie uit het conservatieve kamp, de CSU heeft zich onder Stoiber ontdaan van haar rechtsklerikale bavariana, tenminste naar buiten toe, ten gunste van een mild machers-dom.
Hoewel Kohls opvattingen niet te rijmen leken, is het pragmatische handelen in de loop der jaren zelf uitgegroeid tot een zogenaamd geestelijk-morele handeling. Wie alleen maar handelt (in plaats van te praten), toont al meer dan voldoende karakter. De mensen zijn eraan gewend geraakt de politiek te beoordelen op basis van de mate van haar succes– los van de vraag waarmee men nu eigenlijk succes had – als was ze een sportieve of economische aangelegenheid. Dit eigenlijk volstrekt belachelijke opschorten van de politieke inhoud in de politiek is alleen vol te houden zolang ze met sterk emotioneel geladen crises en conflicten werkt. De meest werkzame metafoor daarvoor is bij het autorijdende volk de file. Het zijn de hervormingsfile, de stilstand, de nulgroei en later ook bureaucratische hindernissen als het niet plaatsvinden van koerswijzigingen en de moeite die het kost om mensen te ontslaan, waartegen de pragmatische machers van alle gezindten zich willen afzetten.
In de afgelopen jaren is het verwijt tegen het belemmeren van pure praktijk een centraal politiek argument geworden dat iedereen tegen iedereen gebruikt. Bij de kiezers zijn vooral de politici succesvol die zich konden verkopen als aanpakkers – los van het doel van dit handelen. Nog succesvoller en geliefder is de politicus, die op grond van zijn biografie instaat voor de geloofwaardigheid van zijn afwijzing van romantiek. Hij is authentieker en geliefder, omdat hij voor ieders ogen de moeizame persoonlijke ontwikkeling van praatgrage, op retoriek verliefde romanticus tot wereldwijze pragmaticus heeft doorgemaakt, inclusief alle kritische tussenstations. Zijn naam is Joschka Fischer.
Fischer weet dat er van iedere nieuwe alternatieve beweging links van de Groenen niet veel te duchten valt. Elk argument dat ze te berde brengen lijkt te zeer op een van de argumenten die hij al tussen 1970 en 1985 op een discussie in Frankfurt heeft gehoord. Hoe onzinnig het ook is om de hedendaagse kritiek op de globalisering te vergelijken met het voorbije, vroeggroene fundamentalisme, Fischers been-there-done-this-attitude is de geloofwaardigste bekentenis tot het pragmatisme die er bestaat. Hij ontleent zijn emotionele energie niet uit de romantiek, maar zet zich juist in voor haar verloochening.
In Duitsland kon men tijdens de verkiezingen van afgelopen september kiezen voor mensen die om wat voor reden, of het nu wijsheid of jeugdige waanzin is, eindelijk iets willen doen, of voor hen die al eens minister-president of kanselier zijn geweest, en zich al als doener bewezen hebben. In andere landen kan men ook kiezen voor de politicus die als ondernemer succesvol is geweest. Ondernemend handelen, niet geremd door parlement en met een abonnement op de inhaalstrook, wordt de nieuwe politiek, zoals bij Berlusconi, de New Yorkse burgemeester Michael Bloomberg of de gelijken van Hearst, Ford, Rockefeller. Het semi-feodale handelen van de mythische, almachtige ondernemer is altijd een succesvol alternatief voor de door politici op den duur steeds moeilijker te verdedigen religie, die uit het handelen om het handelen zelf heil verwacht. Het is de zachte versie van de führer.
Het depolitiserende effect van het vervangen van de inhoud door het zich bereid verklaren tot handelen is immens. Verpersoonlijking van de politiek is een gevolg. Als de inhoud verdwijnt, blijft de persoon over. Wanneer het er alleen maar omgaat hoe overtuigend iemand iets volkomen leegs beweert, wordt het showtalent de beslissende factor. Gelukkig zijn de meeste populistische voorgangers niet met een overdaad aan talent op dit vlak uitgerust. Het kan echter erger. Als het om zuiver handelen gaat en dit tussen de partijen onderling niet meer is te onderscheiden, dan moet het handelen als zodanig geaccentueerd worden, zeg maar, zich drastischer voordoen. Het gaat alleen nog over ‘doorzetten’, ‘aanpakken’, ‘opruimen’. Dit is het moment voor de Schills (Hamburgs populistische politicus, red.], Haiders en Fortuyns. Hen lukte het om een partij, die door haar leegheid in de problemen is geraakt, dankzij persoonlijk charisma er bovenop te helpen. Rechtspopulisme is niet vertrouwd met de rechtse traditie, het komt voort uit zuiver pragmatisme en ontbeert daarom een inhoud. Er is dan ook bijna niets dat zo gemakkelijk te manipuleren is.
Natuurlijk heeft politiek handelen ook met echt handelen van doen. Dit echter krijgt de facto een dictatoriaal karakter, als het niet op basis van wereldbeschouwingen en filosofisch onderscheid politiek bediscussieerd wordt. Als ik een volksvertegenwoordiger via mijn stem tot handelen in mijn naam machtig, zadel ik hem op met mijn legitimiteit en wel de toestemming tot ontelbare beslissingen die hij mij niet meer van tevoren kan voorleggen. Het is wenselijk dat er een abstractie van dit soort te verwachten beslissingen beschikbaar is, of het nu software, de kijk op de wereld of programma heet. Mijn vertrouwen krijgt men niet als de protagonist zich louter op persoonlijk vlak vertrouwenswaardig voordoet. Mijn politieke vertrouwen geef ik aan iemand die zijn handelen op politieke uitgangspunten baseert, en die in staat is om de grondslag van zijn handelen over te brengen op mij. Het gaat daarbij om principes en prioriteiten waarop ik me kan verlaten, ook als hij of zij ermee breekt. Ik kan me dan op grond van deze principes beklagen. Politici mogen wat mij betreft zuipen en cocaïne snuiven, zolang hun politiek maar bediscussieerd kan worden. Als echter het ontbreken van elk idee tot programma wordt, vervallen we in een fetisjering van het handelen. Deze fetisj dragen de critici van de hervormingsfile en de ideologen van de ruk naar rechts als trofee. Hij staat niet ter discussie. En helaas is deze fetisj niet alleen een gevolg van de armoede van de retoriek. Het is te vrezen dat hij werkelijk vereerd wordt.
Diedrich Diederichsen